Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-12-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2014:397
Zaaknummer
14-109
Inhoudsindicatie
Verzet tegen voorzittersbeslissing ongegrond. Verweerder heeft de opdracht op juiste gronden en met voldoende in achtneming van de belangen van klaagster neergelegd.
Uitspraak
Beslissing van 8 december 2014
in de zaak 14-109
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 16 juli 2014 op de klacht van:
[ ]
klaagster
tegen:
mr. [ ]
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 8 juli 2014 met kenmerk RvT 14-0187, door de raad ontvangen op 9 juli 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 16 juli 2014 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 16 juli 2014 is verzonden aan klaagster.
1.3 Bij brief van 29 juli 2014 door de raad ontvangen op 29 juli 2014, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 6 oktober 2014 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 29 juli 2014.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de feiten uitgegaan zoals opgenomen in de voorzittersbeslissing
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) zich ontijdig terug te trekken terwijl een procedure bij het gerechtshof aanhangig was;
b) onjuiste beweringen te hebben gedaan.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat:
- verweerder zich niet onmiddellijk terug had mogen trekken als advocaat van klaagster op de wijze zoals verweerder dat gedaan heeft. Verweerder had het verschil van inzicht eerst aan de Orde van Advocaten moeten voorleggen. Bovendien had verweerder toegezegd stukken in te brengen in de procedure die liep bij het gerechtshof, hetgeen verweerder niet heeft gedaan;
- er geen sprake was van een vertrouwensbreuk, althans niet op de gronden als door verweerder gesteld. Verweerder voert andere gronden aan voor zijn terugtrekking dan de daadwerkelijke reden. Er was sprake van een belangenverstrengeling en niet van een vertrouwensbreuk;
- verweerder een kort geding tegen Bureau Jeugdzorg aan had moeten spannen. Uit de weigering van verweerder een kort geding te starten blijkt diens partijdigheid. Deze blijkt ook uit het feit dat verweerder met de vader van klaagsters zoon contact heeft gehad maar dat verweerder niet wilde zeggen wat er is besproken en uit het feit dat verweerder het verslag van het gesprek dat zij op 16 mei 2013 met een medewerker van Bureau Jeugdzorg voerden niet aan klaagster ter beschikking wilde stellen.
4 BEOORDELING
4.1 De gronden van het verzet richten zich tegen de beoordeling van de voorzitter van klachtonderdeel a. In het klachtonderdeel leest de raad ook het verwijt aan het adres van verweerder, inhoudende dat hij ten onrechte geen kort geding tegen Bureau Jeugdzorg wilde starten. Verweerder heeft aangevoerd dat een spoedeisend belang ontbrak, omdat de kwestie waarover het kort geding zou moeten worden gevoerd in de bodemprocedure op korte termijn aan de orde zou komen.
4.2 Verweerder heeft zich teruggetrokken omdat er sprake was van het ontbreken van een voldoende vertrouwensbasis om de belangenbehartiging voort te zetten. De weigering van verweerder een kort geding te starten is één van de omstandigheden die tot die conclusie hebben geleid.
4.3 De voorzitter heeft de juiste maatstaf aangelegd bij de beoordeling van klachtonderdeel a. Anders dan klaagster veronderstelt was verweerder niet gehouden de kwestie schriftelijk voor te leggen aan de Orde van Advocaten. Verweerder kon en mocht de afweging of en dat hij zich uit de zaak terug zou trekken onder de gegeven omstandigheden aldus maken, dat hij zich onmiddellijk terugtrok en de opdracht neerlegde. Hij heeft daarbij de belangen van klaagster voldoende in acht genomen.
4.4 Niet aannemelijk is dat er sprake is geweest van een belangenverstrengeling waardoor verweerder de belangen van klaagster niet meer naar behoren zou hebben kunnen behartigen. Hetgeen klaagster aanvoert ter onderbouwing van haar stellingen is te scharen onder de meningsverschillen over de aanpak van de zaak. Van enige belangenverstrengeling is ook overigens niet gebleken.
BESLISSING
De raad van discipline:
Verklaart het verzet in alle onderdelen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. F.L.M. Broeders, F.A.M. Knüppe, E.A.T.M. Steverink en E.J. Verster, leden, bijgestaan door mr. P.J.G. van den Boom als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 december 2014.
Griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 8 december 2014 per aangetekende post verzonden aan:
- klaagster
En per gewone post aan:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.