Rechtspraak
Uitspraakdatum
16-06-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2014:169
Zaaknummer
R. 4361/13.268
Inhoudsindicatie
Klachten over een door verweerder voor zijn cliënt in een procedure ingenomen standpunt, dat klagers onjuist achten. De voorzitter oordeelt dat niet is gebleken dat verweerder in rechte het standpunt van klagers dat het om koop gaat in plaats van huur heeft erkend. Evenmin is gebleken dat verweerder het gerechtshof anderszins onjuist heeft geïnformeerd. Klacht kennelijk ongegrond. Verzet ongegrond.
Uitspraak
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 14 oktober 2013, door de raad ontvangen op 15 oktober 2013, heeft de deken in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 5 november 2013 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen, welke beslissing op 6 november 2013 aan partijen is verzonden.
1.3 Bij brief van 14 november 2013, door de raad ontvangen op 18 november 2013, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.
1.4 Klagers hebben nadere stukken in het geding gebracht.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 10 maart 2014 in aanwezigheid van klagers en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende uitgegaan.
2.2 De cliënte van verweerder en klagers zijn al meer dan 10 jaar verwikkeld in diverse procedures.
2.3 Klagers hebben reeds eerder een klacht tegen verweerder ingediend. Bij beslissing van de voorzitter van 28 maart 2012 is de klacht van klagers tegen verweerder kennelijk ongegrond verklaard.
2.4 Klagers hebben tegen voornoemde beslissing verzet ingesteld. Bij beslissing van 27 augustus 2012 heeft de Raad van Discipline het verzet ongegrond verklaard.
2.5 Klagers hebben bij exploot van dagvaarding van 15 april 2013 de cliënte van verweerder in rechte betrokken. De zaak is aangebracht bij het Gerechtshof Amsterdam op 13 mei 2013.
2.6 Verweerder heeft op 18 juni 2013 een memorie van antwoord ingediend.
2.7 Bij brief van 14 juli 2013 hebben klagers bij de deken een klacht tegen verweerder ingediend.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.
3.2 Klagers verwijten verweerder meer in het bijzonder dat hij willens en wetens onwaarheid blijft volhouden in een procedure bij het Gerechtshof te Amsterdam, waarin klager de cliënt van verweerder heeft laten dagvaarden in verband met een vordering tot herroeping ex artikel 386 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Klagers stellen dat zij verweerder bij de zitting van de Raad van Discipline dringend hebben verzocht om te stoppen met het vermelden van onjuiste feiten. Klagers hebben terzake verwezen naar de memorie van antwoord van 18 juni 2013 van verweerder, waarin verweerder naar de mening van lagers procesfraude pleegt door halve waarheden te poneren en de rechtsgang te manipuleren. Tenslotte verwijten klagers verweerder dat nog steeds onduidelijk is waar het door klagers op de derdengeldrekening van verweerder betaalde bedrag van NLG 8.000,00 is gebleven.
3.3 In het verzet hebben klagers hun bezwaren tegen het handelen van verweerder gehandhaafd. Klagers zijn van mening dat verweerder onjuiste informatie aan de rechter heeft verstrekt onder meer door te spreken over huur in plaats van koop. Voorts achten klagers de handelwijze betreffende de “borg” verwerpelijk.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad verenigt zich met het uitgangspunt voor de beoordeling van de klacht, zoals de plaatsvervangend voorzitter dit onder nummer 3.1 van de bestreden beslissing heeft vermeld.
5.2 De behandeling van het verzet heeft niet geleid tot andere beschouwingen en conclusies ten aanzien van de onderdelen van de klacht dan die van de plaatsvervangend voorzitter. De raad verenigt zich met diens beoordeling van de klacht(onderdelen) en maakt die tot de zijne. Dit brengt mee dat het verzet ongegrond is.
6 BESLISSING
De Raad van Discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. J.A. van Keulen, J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 juni 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 18 juni 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken in het arrondissement Rotterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.