Rechtspraak
Uitspraakdatum
01-12-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2014:317
Zaaknummer
OB 69 - 2014
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Meewerken aan de totstandkoming van een beslissing die mogelijk een foutieve vaststelling van feiten bevat is naar haar aard niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 1 december 2014
in de zaak OB 69-2014
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 2 april 2014 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief aan de raad van 20 maart 2014 met kenmerk nr. 48|13|208K heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 2 april 2014 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 7 april 2014 is verzonden aan klager.
1.3 Bij brief van 10 april 2014, door de raad ontvangen op 11 april 2014 , heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 27 oktober 2014 in aanwezigheid van klager en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van:
- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop
de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;
- het verzetschrift van klager d.d. 10 april 2014.
2 FEITEN en klacht
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klager in verzet in zoverre niet opkomt.
2.2 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
hij in zijn hoedanigheid van lid van het Hof van Discipline betrokken is geweest bij onrechtmatige rechtspraak, namelijk op basis van aantoonbaar en kenbaar niet bestaande en verzonnen feiten. Verweerder heeft zich aldus in voormelde hoedanigheid zodanig gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.
3 VERZET
3.1 De gronden van het verzet houdt zakelijk weergegeven in dat:
de uitspraak van het Hof, waaraan verweerder als lid heeft meegewerkt, is gebaseerd op verzonnen feiten en derhalve onrechtmatige rechtspraak vormt, waaraan verweerder als advocaat niet had mogen meewerken.
4 BEOORDELING
4.1 Op de klacht kon met toepassing van artikel 46 g van de Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.
4.2 De klacht heeft betrekking op gedragingen van verweerder in zijn hoedanigheid van lid van het Hof van Discipline bij de totstandkoming van de uitspraak met kenmerk 6400 d.d. 18 maart 2013. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat blijft, binnen de hierna te noemen grenzen, voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien de advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt en waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van zijn functie van lid van het Hof van Discipline, op de punten die in dit geding aan de orde zijn, zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.
4.3 Klager heeft gesteld dat de uitspraak van het Hof, waaraan verweerder als lid heeft meegewerkt, is gebaseerd op verzonnen feiten en derhalve onrechtmatige rechtspraak vormt, waaraan verweerder als advocaat niet had mogen meewerken. De raad is niet in staat, noch bevoegd, om te beoordelen of in de onherroepelijke beslissing van het Hof van Discipline sprake is van een foutieve vaststelling van de feiten. Zulks kan bij de beoordeling van het verzet ook in het midden blijven. De raad is namelijk van oordeel is dat het als lid van een rechterlijk college meewerken aan de totstandkoming van een beslissing die een onjuiste feitenvaststelling bevat, op zichzelf niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Dat zou anders kunnen zijn indien de advocaat/lid van het Hof welbewust feiten die hij wist onjuist of niet-bestaand te zijn aan de beslissing van het Hof ten grondslag zou hebben gelegd en daarmee een beslissing zou hebben bewerkstelligd die bij een andere (juiste) feitenvaststelling anders zou hebben geluid. Dat heeft klager echter niet gesteld.
4.4 Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde verzetgronden derhalve niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. De voorzitter heeft bij zijn beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft voorts acht geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval.
4.5 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E.P. van Unen, voorzitter, mrs. S.A.R. Lely, A.L.W.G. Houtakkers, P.A.M. van Hoef, J.D.E. van den Heuvel, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 1 december 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 2 december 2014
per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
en per email aan:
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.