Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-04-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:105

Zaaknummer

R. 4349/13.256

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klaagster heeft geen gronden voor haar verzet aangevoerd anders dan deels een uitwerking en herhaling van de klacht. Verzet ongegrond.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 26 september 2013 aan de Raad van Discipline met kenmerk R 12/13/115 edl, door de raad ontvangen op 27 september 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 14 oktober 2013 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad klachtonderdeel a van onvoldoende gewicht en de klachtonderdelen b tot en met e kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 15 oktober 2013 aan partijen is verzonden.

1.3 Bij ongedateerde brief, door de raad ontvangen op 18 oktober 2013, heeft de gemachtigde van klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 3 maart 2014 in aanwezigheid van verweerder. Klaagster is met voorafgaand schriftelijk bericht niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1 Verweerder heeft klaagster in de periode 29 april tot en met 13 mei 2013 bijgestaan in een geschil tussen klaagster en haar werkgever.

2.2 Een verzoek van verweerder tot afgifte van een toevoeging is naderhand afgewezen.

2.3 Bij brief van 14 mei 2013 heeft klaagster een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij:

a. klaagster geen duidelijke voorlichting heeft gegeven over een toevoeging en niet om informatie heeft verzocht om te controleren of klaagster hiervoor in aanmerking kwam;

b. niet heeft afgewacht of klaagster inderdaad voor een toevoeging in aanmerking kwam, zodat klaagster inmiddels met hoge kosten geconfronteerd wordt;

c. klaagster geen concept van zijn brief aan de advocaat van de wederpartij heeft gezonden, terwijl in deze brief een aantal “bezwaarlijke fouten” stonden en hierin zonder toestemming van klaagster melding werd gemaakt van klaagsters klacht bij het IGZ;

d. geen contact met klaagster opnam, terwijl hij dit wel had toegezegd;

e. zonder dit met klaagster te overleggen, contact heeft opgenomen met de advocaat van de wederpartij en namens klaagster een voorstel heeft gedaan en liegt over de inhoud van dit telefoongesprek.

 

4 VERZET

4.1 Klaagster heeft geen nieuwe gronden voor het verzet aangevoerd anders dan een herhaling en deels een uitwerking van de klacht.

 

5 VERWEER

5.1 Verweerder heeft gesteld dat op 29 april 2013 een intakegesprek heeft plaatsgevonden met klaagster en haar partner. Tijdens dit intakegesprek is de door klaagster ingediende klacht bij IGZ aan de orde gekomen. Verweerder heeft gesteld dat klaagster daarbij niet heeft aangegeven dat deze klacht anoniem is ingediend en dat de melding niet aan de werkgever van klaagster bekend mocht worden gemaakt. Verweerder is van mening dat vanwege de spoedeisende omstandigheden, te weten de psychische toestand van klaagster alsmede de aangekondigde opschorting van de loonbetaling en het feit dat niet is gereageerd op een schriftelijke waarschuwing, direct actie moest worden ondernomen. Voorts heeft verweerder aangegeven dat hij conform de gedragsregels contact met de advocaat van de werkgever heeft opgenomen om te zien of een minnelijke regeling wellicht mogelijk zou zijn. Verweerder is van mening dat hem tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt.

 

6 BEOORDELING

6.1 Verweerder heeft ter gelegenheid van de zitting gesteld dat klaagster niet-ontvankelijk is in het verzet vanwege het ontbreken van een schriftelijke machtiging van de heer B. Op verzoek van de raad heeft klaagster na de behandeling ter zitting alsnog een schriftelijke machtiging aan de griffier van de raad doen toekomen. De raad acht het verzet derhalve ontvankelijk.

6.2 Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting onderschrijft de raad het oordeel van de plaatsvervangend voorzitter. Door klaagster zijn in het verzet geen gronden aangevoerd anders dan een uitwerking en een herhaling van de eerdere klacht. Dit leidt niet tot een ander oordeel dan de plaatsvervangend voorzitter heeft gegeven. De raad verenigt zich met diens beoordeling van de klacht en maakt hem tot de zijne. Dit brengt mee dat het verzet ongegrond is.

 

7 BESLISSING

De Raad van Discipline verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus bij vervroeging gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. M. Aukema, H.E. Meerman, A.J.N. van Stigt, E.J. van der Wilk, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 april 2014.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 16 april 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.