Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-09-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2014:225
Zaaknummer
14-065NH
Inhoudsindicatie
Verzetzaak. Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 2 september 2014
in de zaak 14-065NH
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 10 april 2014 op de klacht van:
mevrouw
Mede namens haar beide broers en
klaagster
tegen:
mr.
In zijn hoedanigheid van (voormalig) deken van de orde van advocaten
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 11 maart 2014 met kenmerk td/md-np/13-442, door de raad ontvangen op 13 maart 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 10 april 2014 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 10 april 2014 is verzonden aan klaagster.
1.3 Bij faxbrief van 22 april 2014 door de raad ontvangen op 22 april 2014, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 23 juni 2014 in aanwezigheid van klaagster en verweerder.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 22 april 2014.
2 FEITEN
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klaagster in verzet in zoverre niet opkomt.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) hij een standpunt heeft ingenomen in een klachtonderzoek tegen [mr. X];
b) hij het onder a) bedoelde standpunt aan zijn stafmedewerker verwijt.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat:
a) de voorzitter ten onrechte heeft gewezen op de ‘Leidraad houdende regels inzake klacht-behandeling’, op grond van art. 46c lid 2 Advocatenwet moet de deken een onderzoek instellen naar elke bij hem ingediende klacht;
b) niet duidelijk is op welke wettelijke regeling gebaseerd is dat de deken zonder het inwinnen van een reactie van de beklaagde advocaat al zijn visie kenbaar kan maken;
c) verweerder ten onrechte de tegen hem ingediende klacht heeft opgevat als een klacht gericht tegen een van zijn medewerkers.
3.3 Overigens merkt klaagster op dat de aandacht niet mag worden afgeleid van de door haar in 2013 tegen advocaat mr. X ingediende klachten. Klaagster betreurt de door het handelen van verweerder ontstane vertraging.
4 BEOORDELING
4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
4.2 Tijdens de mondelinge behandeling heeft verweerder aangevoerd dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht omdat haar bezwaren zien op het handelen van een medewerkster van verweerder en niet op het handelen van verweerder zelf. De mogelijkheden die het Klachtenreglement biedt zouden voor klaagster mogelijk meer bevrediging bieden dan de beperkte toetsingsmogelijkheden die het advocatentuchtrecht biedt om het handelen van de deken en zijn medewerkers te toetsen. De deken had op grond van art. 46h Advocatenwet de gronden van zijn verzet schriftelijk binnen veertien dagen na verzending van een afschrift van de voorzittersbeslissing aan de raad moeten doen toekomen. Nu de voormalig deken dit beroep op niet-ontvankelijkheid niet binnen de daarvoor geldende termijn en voorgeschreven wijze heeft opgeworpen, passeert de raad dit beroep op niet-ontvankelijkheid.
4.3 Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. S. van Andel, C. Wiggers, L.D.H. Hamer en G.J.W. Pulles, leden, bijgestaan door mr. L.C. Dufour als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 september 2014.
Griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 2 september 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep open.