Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-07-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:206

Zaaknummer

14-100

Inhoudsindicatie

Klager klaagt tegen zijn eigen advocaat die zou hebben gelogen over haar eigen traumatische verleden en die een kantoorgenoot zou hebben aangezet tot leugens. Klacht mist feitelijke grondslag en is kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 9 juli 2014

in de zaak 14-100

naar aanleiding van de klacht van:

De heer [naam]

[adres]

klager

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna “de voorzitter”) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 23 juni 2014 met kenmerk RvT 14/0099 door de raad ontvangen op 25 juni 2014, en van de stukken die zijn vermeld op de zich bij deze brief bevindende inventarislijst en zijn genummerd van 1 tot en met 7.

1.     FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Verweersters heeft klager in 2011 bijgestaan in een geschil tussen klager en zijn broer over de ontruiming van klagers eigendommen uit de woning van zijn moeder. In die zaak is een declaratiegeschil ontstaan. Dat leidde tot een arbitraal vonnis waarbij klager is veroordeeld tot betaling van de declaratie. Er volgde ook een tuchtrechtelijk geschil over de wijze waarop verweerster zich tegenover klager zou hebben opgesteld in de zaak. Die zaak leidde tot een voorzittersbeslissing van de raad van discipline Amsterdam van 25 november 2013 en een beslissing op het daartegen ingestelde verzet van de raad van 12 maart 2014. Het verzet werd ongegrond verklaard.

1.3    Bij brief van 15 april 2014 heeft klager opnieuw een klacht tegen verweerster bij de deken ingediend. Bij brief van 23 mei 2014 heeft klager de deken verzocht de klacht door te geleiden naar de raad.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    te liegen over haar traumatische verleden in het kader van de klachtprocedures;

b)    haar (voormalig) kantoorgenoot mr. S. ertoe aan te zetten leugens en bedreigingen te uiten.

2.2    Klager klaagt in deze procedure over het feit dat verweerster in de klachtprocedures bij de raad van discipline in het ressort Amsterdam en bij de geschillencommissie heeft gelogen over het feit dat zij een traumatisch verleden zou hebben. De moeder van verweerster zou dit tegen klagers broer hebben gezegd op een verjaardagsfeestje van verweerster, waarvoor de broer van klager zou zijn uitgenodigd. Klager heeft dat gegeven in zijn brief van 31 december 2011, die zich bij de stukken bevindt, bij verweerster aan de orde gesteld en in verband gebracht met de wijze waarop verweerster zijn zaak heeft behandeld.

2.3    Op de vraag van de deken waarom klager zijn klacht niet eerder heeft ingediend heeft klager geantwoord dat hij deze kwestie (de onderhavige klacht) niet wilde vermengen met zijn klacht die in 2013 door de raad van discipline in het ressort Amsterdam onder zaaknummer 13-313A is behandeld.

3    VERWEER

3.1    Het verweer komt bij de bespreking van de diverse klachtonderdelen aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

ad klachtonderdeel a)

4.2    De voorzitter is van oordeel dat klager deze klacht, die hij reeds in zijn brief van 31 december 2011 noemde, eerder aan de orde had moeten stellen. De reden die klager aanvoert voor het feit dat hij met het indienen van deze klacht heeft gewacht, dat hij dit niet-financiële geschil niet wilde vermengen met het andere, financiële, geschil dat hij met klaagster had acht de voorzitter niet valide. Klachtonderdeel a) is dan ook naar het oordeel van de voorzitter kennelijk niet-ontvankelijk.

4.3    Dit klachtonderdeel is overigens ook kennelijk ongegrond nu het feitelijke grondslag mist. Dat verweerster zelf heeft gelogen is niet meer dan een bewering van klager gebleken. Verweerster heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat klagers broer dit ontkent, mr. S. het ontkent en verweersters moeder ontkent het eveneens.

ad klachtonderdeel b)

4.4    Ook klachtonderdeel b) mist feitelijke grondslag. Mr. S. ontkent het, en op geen enkele wijze is gebleken dat verweerster mr. S. ertoe heeft aangezet om leugens en bedreigingen te uiten. Ook klachtonderdeel b) is derhalve kennelijk ongegrond.

BESLISSING

Wijst de klacht af in beide onderdelen.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 9 juli 2014.

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 9 juli 2014 per aangetekende post en per gewone post verzonden aan:

•    klager

en per gewone post aan:

•    verweerster

•    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

•    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten