Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-12-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:320

Zaaknummer

R. 4673/14.257

Inhoudsindicatie

Klacht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van deken. Uit de stukken volgt niet dat verweerder heeft geweigerd aan klagers verzoek te voldoen. Wel volgt uit de stukken dat verweerder heeft geprobeerd het verzoek van klager eerst te verduidelijken. Op basis daarvan kan niet worden geconcludeerd dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld heeft.

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

 

De voorzitter van de Raad van Discipline heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 25 november 2014 met kenmerk K220 2014 bm/ak, door de raad ontvangen op 26 november 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager heeft op 21 juli 2014 een brief aan verweerder gezonden met het verzoek gegevens te verstrekken van advocaten die gespecialiseerd zijn in het Europees verdrag van de rechten van de mens (EVRM).

1.3 Verweerder heeft klager hierop bij brief van 22 juli 2014 verzocht aan hem aan te geven welk precies probleem hij heeft. Verder heeft verweerder opgemerkt: “Als dat het probleem is dat u eerder heeft aangekaart en dat betrekking heeft op uw opname in Delta N, vrees ik dat geen enkele advocaat u zal kunnen helpen. Als uw probleem op een andere kwestie ziet, verzoek ik u mij dat te verduidelijken.”

1.4 Op 28 juli 2014 heeft de rechtbank Rotterdam een brief van klager, bestemd voor verweerder, aan verweerder doorgezonden. Klager had de brief verzonden in een envelop van de rechtbank, zodat deze verkeerd werd bezorgd.

1.5 Verweerder heeft op 28 juli 2014 een brief van klager ontvangen, waaruit verweerder heeft opgemaakt dat klager hulp nodig had bij het invullen van een formulier.

1.6 Verweerder heeft hierop gereageerd bij brief van 29 juli 2014 en geantwoord dat hij geen rol voor zichzelf ziet weggelegd, nu klager aangaf dat het niet ging om een juridische kwestie en dat klager zelf een tolk/vertaler diende te vinden.

1.7 Bij brief van 30 juli 2014 heeft klager aan verweerder gemeld dat hij een EVRM advocaat nodig had en geen tolk/vertaler.

1.8 Een medewerker van verweerder heeft bij brief van 1 augustus 2014 klager laten weten dat verweerder in de week van 1 september 2014 op de brief zou reageren.

1.9 Op 5 augustus 2014 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij heeft geweigerd aan zijn verzoek te voldoen, strekkende tot het verstrekken van namen van advocaten die gespecialiseerd zijn op het gebied van het Europees Verdrag van de Rechtbank van de Mens.

 

3 BEOORDELING

3.1 Verweerder was ten tijde van het hem verweten handelen deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van die functie op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

3.2 Uit de stukken volgt niet dat verweerder heeft geweigerd aan klagers verzoek te voldoen. Wel volgt uit de stukken dat verweerder heeft geprobeerd het verzoek van klager eerst te verduidelijken. Op basis daarvan kan niet worden geconcludeerd dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld heeft.

3.3 Ten overvloede overweegt de voorzitter dat verweerder in zijn hoedanigheid van deken geen verplichting had om namen van advocaten te verstrekken. Het is de verantwoordelijkheid van rechtzoekenden zelf een geschikte advocaat te zoeken.

3.4 Klager heeft ook overigens geen, althans onvoldoende feiten gesteld en/of onderbouwd, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verweerder door zijn handelwijze het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.

3.5 Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.

 

BESLISSING

Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.

 

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 17 december 2014.

griffier  voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 18 december 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.       

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen  klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.