Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-09-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:250

Zaaknummer

14-218NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij over hoogte declaraties aan haar cliënte, die klager in het kader van een schikking zou voldoen. Klager kennelijk niet-ontvankelijk wegens gebrek aan belang.

Uitspraak

Beslissing van 15 september 2014

in de zaak 14-218NH

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mevrouw mr.

advocaat te

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: “de voorzitter”) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland van 14 augustus 2014, door de raad ontvangen op

15 augustus 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerster heeft de ex-partner van klager, mevrouw R. (hierna: “R”) vanaf 2009 bijgestaan in de echtscheidingsprocedure. Op 20 maart 2012 is de echtscheiding uitgesproken. Verweerster heeft R. ook bijgestaan in het ingestelde hoger beroep.

1.3 Daarnaast heeft verweerster R. bijgestaan in een andere kwestie waarin R. optrad tegen de VvE waarvan zij lid was.

1.4 Klager is in de echtscheidingsprocedure veroordeeld om diverse bedragen aan R. te voldoen. Hij heeft in maart 2013 met R. een minnelijke regeling getroffen waarvan deel uitmaakt dat klager de declaraties van verweerster zal voldoen. Deze declaraties zien op een totaalbedrag van circa € 20.000.

1.5 In de zomer van 2013 heeft R. een klacht tegen verweerster ingediend ter zake van de hoogte van verweersters declaraties. Deze klacht is in juni 2014 ingetrokken.

2 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet nu zij haar declaratie heeft verhoogd van € 8.000 naar € 20.000 zonder dat zij nog werk heeft verricht na het moment dat zij heeft gesteld dat zij in de echtscheidingsprocedure circa € 8.000 in rekening zou brengen.

3 BEOORDELING

3.1 Op de klacht kan met toepassing van artikel 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

3.2 Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.

3.3 De klacht heeft betrekking op de hoogte van verweersters declaraties. Deze declaraties zijn gericht aan R. en hebben betrekking op de diensten die verweerster voor R. heeft verricht in het kader van enerzijds de in twee instanties gevoerde echtscheidingsprocedure en anderzijds het geschil dat R. had met de VvE.

3.4 R. heeft over deze declaraties een klacht tegen verweerster ingediend, maar zij heeft deze nadien weer ingetrokken. Desondanks had R. een zelfstandig belang om een dergelijke klacht in te dienen nu het de declaraties van verweerster aan haarzelf betrof.

3.5 Klager is met R. overeengekomen dat hij de betreffende declaraties zou voldoen. Op het moment dat die afspraak werd gemaakt was aan klager duidelijk dat daarmee een bedrag van circa € 20.000 zou zijn gemoeid. In zijn e-mail van 5 maart 2014 aan verweerster schrijft klager immers dat hij met R. “de verhoging naar 20K had besproken”.

3.6 Anders dan R. is klager geen belanghebbende wanneer het gaat om de hoogte van de betreffende declaraties. Deze betreffen immers niet de dienstverlening aan hemzelf en aan klager hem komt dan ook geen recht toe om te dien aanzien een klacht in te dienen. Dat hij met R. had afgesproken haar rekeningen van verweerster te voldoen in het kader van een minnelijke regeling maakt hem nog geen belanghebbende om over de hoogte van de rekeningen te klagen. Klager is daarom kennelijk niet-ontvankelijk in zijn klacht.

3.7 Ten overvloede geldt dat, indien klager wel ontvankelijk zou worden verklaard in zijn klacht, de klacht onvoldoende onderbouwd is . Verweerster wordt immers verweten dat zij haar declaraties zou hebben verhoogd. Het dossier biedt naar het oordeel van de voorzitter echter geen aanknopingspunten die een dergelijke conclusie rechtvaardigen, zodat in dat geval zou moeten worden geoordeeld dat de klacht kennelijk ongegrond is.

BESLISSING

De voorzitter verklaart klager kennelijk niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 15 september 2014.

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 15 september 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.