Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-07-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2014:187
Zaaknummer
14-027A
Inhoudsindicatie
Verzet. Geen nieuwe gezichtspunten; ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 15 juli 2014
in de zaken: 14-027A
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 6 maart 2014 op de klacht van:
klaagster
tegen:
advocaat te
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 4 februari 2014 met kenmerk 4013-1188, door de raad ontvangen op 6 februari 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 6 maart 2014 heeft de voorzitter van de raad de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 6 maart 2014 is verzonden aan klaagster.
1.3 Bij brief van 13 maart 2014 door de raad ontvangen op 17 maart 2014, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De gronden van het verzet zijn aangevuld bij brief van 17 maart 2014.
1.4 Bij brief van 9 mei 2014, door de raad ontvangen op 13 mei 2014, heeft verweerster gereageerd en aanvullende stukken ingediend.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 2 juni 2014 in aanwezigheid van klaagster en verweerster.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift en de (aanvullende) gronden daarvan en het verweer met aanvullende stukken.
2 FEITEN EN KLACHT:
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klaagster in verzet in zoverre opkomt dat de voorzitter onder 1.3 van de feiten ten onrechte heeft vastgesteld dat verweerster de Facebookpagina van een door een groep klanten van mevrouw L. opgerichte actiegroep heeft “geliked”. Klaagster stelt dat verweerster een vriendenverzoek heeft ontvangen en geaccepteerd van de persoon die een anonieme lastercampagne onder een vriendenprofiel heeft opgericht. Verweerster heeft dat als zodanig niet weersproken zodat de raad bij de verdere beoordeling van het verzet hiervan zal uitgaan.
3 VERZET
3.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, komen neer op handhaving van de geformuleerde klachten met een nadere toelichting op de verweten werkwijze door gebruikmaking van “Facebook” en verspreiding van informatie via dat medium.
4 BEOORDELING
4.1 De kern van het verwijt van klaagster is dat verweerster is ingegaan op een “vrienden-uitnodiging” op Facebook van een persoon die een lastercampagne tegen klaagster voerde, zodat verweerster deze campagne vanuit haar gezag en met haar bekendheid in de doelgroep ondersteunde. De plv. voorzitter heeft de werking van Facebook niet juist begrepen, aldus klaagster, en verweerster had zich dienen te distantiëren van de uitingen op Facebook van de tegenpartijen van klaagster.
4.2 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. Door het accepteren van een vriendenverzoek heeft verweerster niet deelgenomen aan “criminele lastercampagne” nog daargelaten dat door de voorzitter terecht is overwogen dat de gedragingen van de actiegroep niet kunnen worden gekwalificeerd als “criminele lastercampagne jegens klaagster”.
4.3 Ook in verzet is niet vast komen te staan dat verweerster een initiërende rol heeft gespeeld bij het opzetten van de Facebook-pagina. Evenmin is vast komen te staan dat verweerster op tuchtrechtelijk laakbare wijze informatie heeft verstrekt aan de initiatiefneemsters van de pagina op Facebook. Ook ten aanzien van de verweten ongepaste druk, in die zin dat verweerster gedreigd zou hebben met publicatie op Facebook, zijn geen feiten vast komen te staan die alsnog tot de conclusie nopen dat verweerster een tuchtrechtelijk verwijt treft.
4.4 Met de voorzitter acht de raad het contact tussen verweerster en de advocaat van klaagster niet klachtwaardig, nu overleg tussen raadslieden gebruikelijk is en niet blijkt van uitlatingen over klaagster die niet aanvaardbaar zijn. Tenslotte heeft klaagster nog geklaagd over het verstrekken van een brief aan een derde. Dat deze brief inderdaad is verstrekt staat vast naar niet is gebleken dat dit tegen de wil van de cliënte van verweerster is geschied. De geheimhoudingsverplichting van een advocaat strekt tot bescherming van de belangen van de eigen cliënt. Slechts in bijzondere gevallen zal het verstrekken van een copie van een brief aan een derde tegenover de wederpartij tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn.
4.5 Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr.J. Blokland, voorzitter, mrs. G. Kaaij, J.M. van de Laar, B. Roodveldt, J.J. Trap, leden, bijgestaan door mr. M.A. Hupkes als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 juli 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 15 juli 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.