Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-03-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2014:69
Zaaknummer
13-98
Inhoudsindicatie
Verzetszaak. Niet ontvankelijkheid wegens lang tijdsverloop. Geen omstandigheden op grond waarvan klagen in 2012 over handelen van de advocaat in 1999 en in 2004/2005 gerechtvaardigd zou zijn.
Uitspraak
Beslissing van 10 maart 2014
in de zaak 13-98
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 30 april 2013 op de klacht van:
klagers
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 5 april 2013 met kenmerk K 13/04, door de raad ontvangen op 9 april 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 30 april 2013 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 20 november is verzonden aan klager.
1.3 Bij brief van 30 november 2013 door de raad ontvangen op 4 december 2013, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 13 januari 2014 in aanwezigheid van klagers en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klagers van 30 november 2013.
2 FEITEN EN KLACHT
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klagers in verzet in zoverre niet opkomen, althans zij bestrijden niet de juistheid van de door de voorzitter weergegeven feiten.
3 VERZET
3.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in.
3.2 Klagers stellen dat zij in 1996 en 2005 nog niet alle informatie hadden over de gang van zaken. Verder zijn zij van mening dat er wel sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder. Klagers merken zijn handelwijze aan als achterhouden van bewijsmateriaal en stellen dat verweerder een bankrekening bij de Rabobank heeft opgeheven zonder hun medeweten c.q. toestemming.
4 BEOORDELING
4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval.
4.2 Met betrekking tot de in de voorzittersbeslissing vermelde klachtonderdelen a) en b) geldt dat bij de beoordeling van de tijd die is verstreken sinds de feiten waarover wordt geklaagd van geval tot geval twee belangen dienen te worden afgewogen, te weten: enerzijds het ten gunste van klagers wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst; anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Dit beginsel houdt onder meer in, kort gezegd, dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd nog bij deken en tuchtrechter moet verantwoorden voor zijn optreden van destijds. De raad is met de voorzitter van mening dat deze klachtonderdelen, die zien op handelen van verweerder in 1999 en in 2004/2005, te laat zijn ingediend. Klagers hebben noch in hun verzetschrift, noch ter zitting omstandigheden aangevoerd op grond waarvan hun lange wachten met het indienen van een klacht zou moeten worden gerechtvaardigd.
4.3 Ook de door klagers aangevoerde verzetsgronden tegen het oordeel van de voorzitter over klachtonderdeel c) kunnen niet slagen. Uitgangspunt bij de beoordeling van een klacht als de onderhavige is dat het de primaire taak van een advocaat is om de belangen van zijn cliënt, in deze de wederpartij van klagers, zo goed mogelijk te behartigen, waaronder ook het innemen van een ten behoeve van zijn cliënt partijdig standpunt wordt verstaan. De advocaat komt een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid is echter beperkt in die zin dat in het kader van de vermelde belangenbehartiging de advocaat de belangen van de wederpartij van zijn cliënt, hier klager, niet nodeloos en op ontoelaatbare wijze mag schaden. De raad oordeelt dat de voorzitter deze norm op juiste wijze heeft toegepast en dit klachtonderdeel op juiste gronden kennelijk ongegrond heeft bevonden.
4.4 Nu het verzet van klagers tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. E. Bige, P.J.F.M. de Kerf, C.W.J. Okkerse, L.A.M.J. Pütz, leden, bijgestaan door mr. S. Le Noble als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 maart 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 10 maart 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- klagers
en per gewone post aan:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten Gelderland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep worden ingesteld.