Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-11-2014
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2014:326
Zaaknummer
7159
Inhoudsindicatie
Eén klachtonderdeel niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van belang. Verwijtbaar handelen niet vast te stellen.
Uitspraak
Beslissing van 21 november 2014
in de zaak 7159
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 14 april 2014, onder nummer 13-202, aan partijen toegezonden op 14 april 2014 , waarbij van een klacht van klaagster tegen verweerder klachtonderdelen a, b, c en d ongegrond zijn verklaard en klachtonderdeel e niet-ontvankelijk.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2014:110.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is 14 mei 2014 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder;
- e-mail van klaagster aan het hof d.d. 29 mei 2014;
- brief van klaagster aan het hof d.d. 5 september 2014.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 22 september 2014, waar mevrouw X. namens klaagster en verweerder samen met zijn gemachtigde zijn verschenen
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) te weigeren het bedrag van circa € 115.000 dat ten behoeve van klaagster op zijn derdengeldrekening is gestort aan klaagster uit te keren;
b) onvoldoende inzage in zijn declaraties te hebben gegeven, geweigerd te hebben klaagster inzage in het dossier te geven en een bedrag van ongeveer € 35.000 in contanten te hebben ontvangen, waarvan in de afrekening geen melding is gemaakt;
c) misleidende informatie te hebben verschaft over het al dan niet verkregen hebben van toestemming tot het leggen van revindicatoir beslag;
d) op 13 juli 2012 mevrouw mr. M., advocaat in S., en voormalig voorzitter van klaagster, telefonisch op intimiderende wijze te hebben toegesproken, o.a. door mee te delen dat hij (verweerder) het geld naar de deurwaarder zou terugstorten;
e) klaagster ontijdig op de hoogte te hebben gesteld van zijn afwezigheid op de zitting bij de meervoudige belastingkamer van de rechtbank Haarlem op 15 februari 2012 en er niet voor te hebben gezorgd dat zijn vervanger op de zaak inhoudelijk heeft kunnen bepleiten.
4 FEITEN
In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Er zijn weliswaar grieven tegen de feiten gericht, maar deze hebben betrekking op niet ter zake doende nuanceringen.
5 BEOORDELING
5.1 Ter zake klachtonderdeel d is klaagster niet-ontvankelijk, omdat klaagster in die klacht niet rechtstreeks in haar belang is getroffen. Het hof zal de beslissing van de raad op dit onderdeel vernietigen.
5.2 Klaagster heeft grieven geformuleerd tegen de vastgestelde feiten. Dit zijn naar het oordeel van het hof nuanceringen die niet tot een ander oordeel kunnen leiden. Voor het overige heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.
5.3 De grieven van klaagster tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient, behoudens ten aanzien van de beslissing op klachtonderdeel d, te worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing van de bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 14 april 2014 voor zover de raad klachtonderdeel d ongegrond heeft verklaard;
- verklaart klachtonderdeel d niet-ontvankelijk;
en,
- bekrachtigt de beslissing voor het overige.
Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. A.B.A.P.M. Ficq, A.D. Kiers-Becking, A.A.H. Zegers en N.H. van Everdingen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2014.