Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-09-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:231

Zaaknummer

R. 4392/13.299

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond. Klaagster heeft zich ter zake de ontvankelijkheid van de klacht beroepen op haar medische gesteldheid. De Raad heeft vastgesteld dat niet is gebleken van enig causaal verband tussen de pretense medische gesteldheid van klaagster en het verstrijken van de termijn waarbinnen een klacht in alle redelijkheid moet worden ingediend.

Uitspraak

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 14 november 2013 aan de Raad van Discipline met kenmerk K289 2013, door de raad ontvangen op 15 november 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 9 december 2013 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad klachtonderdeel a kennelijk niet-ontvankelijk en klachtonderdeel b kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 10 december 2013 aan partijen is verzonden.

1.3 Bij brief van 20 december 2013, door de raad ontvangen op 24 december 2013, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 7 juli 2014 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft klaagster jarenlang bijgestaan in een letselschadezaak.

Bij e-mailbericht van 29 augustus 2005 van de belastingadviseur van klaagster aan klaagster, heeft de belastingadviseur, voor zover in deze relevant, aan klaagster geschreven:

“… Ik heb zojuist met verweerder (red.) gesproken. … Verder raadde hij aan vooralsnog niet achter de WAZ aan te gaan. Dat kost alleen maar tijd en geld terwijl de kans om nog een uitkering te krijgen vrijwel nihil is. Hij stelde dat de verzekeringsmaatschappij niet de eis zou stellen dat persé een beroep op de WAZ moet zijn gedaan. Wel zal een gevolg waarschijnlijk zijn dat de verzekeringsmaatschappij, bij een eventuele uitkering, niet het bedrag zal uitkeren dat als WAZ uitkering had kunnen worden verkregen …”

2.3 Op 31 januari 2007 heeft klaagster een WAZ uitkering aangevraagd.

2.4 Per 1 februari 2006 is deze uitkering aan klaagster toegekend.

2.5 Klaagster heeft op 31 juli 2013 een klacht tegen verweerder ingediend.

 

3 KLACHT EN VERZET

3.1 Klaagster verwijt verweerder dat hij:

a. een onjuist advies aan haar belastingadviseur heeft gegeven waardoor klaagster schade heeft geleden;

b. onware uitlatingen – een advocaat onwaardig – zou hebben gedaan.

3.2 Als grond voor verzet heeft klaagster aangevoerd dat zij vanwege haar hersenletsel niet in staat was eerder de betreffende klacht in te dienen. Zulks nog daargelaten dat verweerder eigener beweging had moeten zorgen dat een WAZ uitkering tijdig voor klaagster was aangevraagd. Door dat niet te doen is verweerder jegens klaagster in gebreke gebleven. Verweerder was op de hoogte van het hersenletsel van klaagster. Dit volgt volgens klaagster uit de brief van verweerder aan ABAX Rekenaars BV van 4 mei 2006, waarin verweerder onder meer stelt dat: …” cliënte “van de rails” is. Zij komt tot niets meer en is ook niet, althans moeizaam in staat tot het aanleveren van de benodigde gegevens.” Gelet hierop kan klaagster niet worden verweten dat zij niet aanstonds een klacht tegen klager heeft ingediend. Dit is een verschoonbare reden voor het late indienen van de klacht, reden waarom de klacht en het verzet ontvankelijk zijn.

 

4 VERWEER

Ten aanzien van de klachtonderdelen a en b

4.1 Verweerder heeft gesteld dat klaagster hem bij brief van 13 maart 2012 de e-mail van 29 augustus 2005 heeft doen toekomen en hem aansprakelijk heeft gesteld voor het “onjuiste” advies. Bij brief van 30 maart 2012 heeft verweerder klaagsters stellingen gemotiveerd weersproken. Na die brief heeft verweerder niet meer van klaagster vernomen. Ruim 15 maanden later heeft klaagster verweerder hetzelfde e-mailbericht wederom doen toekomen met de mededeling dat zij deze onlangs had ontvangen. Bij e-mail van 17 juli 2013 heeft verweerder hierop gereageerd. Verweerder heeft in deze e-mail verwezen naar zijn brief van 30 maart 2012 waarin hij zijn standpunt heeft verwoord. Verweerder ziet niet in op basis waarvan hij klachtwaardig zou hebben gehandeld.

 

5 BEOORDELING

Ten aanzien van de klachtonderdelen a en b

5.1 De behandeling van het verzet heeft niet geleid tot andere beschouwingen of conclusies ten aanzien van de onderdelen van de klacht dan die van de plaatsvervangend voorzitter. De raad verenigt zich met diens beoordeling van beide klachtonderdelen en maakt die tot de zijne. Ten overvloede overweegt de raad dat niet is gebleken van enig causaal verband tussen de pretense medische gesteldheid van klaagster en het verstrijken van de termijn waarbinnen een klacht in alle redelijkheid moet worden ingediend.

 

 

6 BESLISSING

De Raad van Discipline verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. M. Aukema, P.S. Kamminga, A.J.N. van Stigt, E.J. van der Wilk, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 september 2014.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 3 september 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

 

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.