Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-07-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:161

Zaaknummer

14-156A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij. Verweerder wordt verweten geen contact te hebben gewenst met de derde-gemachtigde van de wederpartij van zijn cliënt en deze gemachtigde te hebben geschoffeerd. Verweerder heeft slechts Gedragsregel 18 lid 1 willen volgen. Van onnodig schofferen is niet gebleken. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

 

Beslissing van 4 juli 2014

in de zaak 14-156A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

advocaat te

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: “de voorzitter”) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 17 juni 2014, door de raad ontvangen op

19 juni 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager is derde-gemachtigde van de heer X, die onder andere met vennootschap Y verwikkeld is in een procedure jegens bank Z.

1.3 Verweerder is de advocaat van Z. In het roljournaal stond mr. A gedurende enige tijd vermeld als advocaat van X en Y.

 

2 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet nu hij:

a)  heeft geweigerd om met klager inhoudelijk over de zaak te communiceren; en

b) klager zou hebben geschoffeerd in de communicatie die wel heeft plaatsgevonden.

3 BEOORDELING

3.1 Op de klacht kan met toepassing van artikel 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

3.2 De klacht betreft de advocaat van de wederpartij. De voorzitter stelt voorop dat aan de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

3.3 De klachtonderdelen zullen in het navolgende afzonderlijk worden behandeld.

3.4 Ten aanzien van klachtonderdeel a) geldt het volgende. Verweerder erkent dat hij niet met klager heeft willen communiceren over de zaak. Zijn verklaring daarvoor is dat mr. A in het roljournaal als advocaat van X en Y stond vermeld toen klager contact opnam met verweerder.

3.5 Met het oog op art. 18 lid 1 Gedrags¬regels, dat een advocaat kort samengevat verbiedt om direct contact te hebben met een partij die door een advocaat wordt bijgestaan, heeft verweerder inhoudelijk contact met klager, in zijn hoedanigheid van adviseur van X en Y, aanvankelijk geweigerd.

3.6 Uit het klachtdossier blijkt dat verweerder op 21 maart 2014 door mr. A op de hoogte is gesteld van het feit dat de vermelding in het roljournaal ten aanzien van het optreden van mr. A voor X en Y niet correct was. Vanaf dat moment heeft verweerder zich wel met klager verstaan. Verweerder heeft zijn gedragsrechtelijke positie ook uitgelegd aan klager in zijn brief van 21 maart 2014. Nu verweerder hetgeen hem wordt verweten juist met het oog op het naleven van de Gedragsregels heeft gedaan, acht de voorzitter zijn handels-wijze niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel a) is kennelijk onge-grond.

3.7 Ten aanzien van klachtonderdeel b) geldt het volgende. Van het telefoongesprek dat tussen klager en verweerder heeft plaatsgevonden kan de voorzitter de inhoud niet vaststellen, zodat verweerder te dien aanzien geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Ten aanzien van de e-mail die verweerder op 6 maart 2014 aan klager zond, waarin hij schrijft:

“Zolang ik van u geen volmacht heb gezien, heb ik niets met u te maken.”

geldt dat de bewoording daarvan niet de schoonheidsprijs verdient, maar dat de inhoud met het oog op de onder punt 3.2 genoemde maatstaf niet als onnodig grievend kan worden beschouwd. Klachtonderdeel b) is ook kennelijk ongegrond.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 4 juli 2014.

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 4 juli 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.