Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-12-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:332

Zaaknummer

14-308A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Kennelijk niet-ontvankelijke klacht tegen advocaat wederpartij, over de toevoeging die zij heeft aangevraagd en verkregen voor haar cliënt.

Uitspraak

Beslissing van 12 december 2014

in de zaak 14-308A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 13 november 2014 met kenmerk 4014-0599, door de raad ontvangen op 14 november 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager en zijn ex-echtgenote zijn verwikkeld in een procedure over wijziging van het gezag en de zorgregeling met betrekking tot hun minderjarige dochter. Verweerster staat de ex-echtgenote van klager bij in deze procedure.

1.3 Verweerster heeft gefinancierde rechtsbijstand aangevraagd voor de ex-echtgenote, welke aanvraag is gehonoreerd door de Raad van Rechtsbijstand.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij willens en wetens haar cliënte heeft geholpen gesubsidieerde rechtsbijstand aan te vragen, terwijl haar cliënte daar geen recht op had.

2.2 Ter toelichting op zijn klacht stelt klager nog dat verweerster wist dat haar cliënte geen recht had op gefinancierde rechtsbijstand. Klagers advocaat heeft haar daar nog expliciet op gewezen. Voorts stelt klager in zijn belang geschaad te zijn, nu hij is betrokken in een procedure vanwege het feit dat zijn ex-echtgenote procedeert op basis van gefinancierde rechtsbijstand.

3 VERWEER

3.1 Verweerster beroept zich op de niet-ontvankelijkheid van klager wegens gebrek aan belang bij de aan haar cliënte verleende toevoeging. Verweerster betwist voorts het verwijt aan haar adres. Zij wijst daarbij op het feit dat zij geen 'High Trust Convenant' heeft gesloten met de Raad voor Rechtsbijstand en dat de Raad voor Rechtsbijstand de toevoeging aan haar cliënte heeft verleend na integrale en inhoudelijke toetsing van de aanvraag.

4 BEOORDELING

4.1 Allereerst stelt de voorzitter ter beoordeling van de onderhavige klacht zich de vraag of klager voldoende belang heeft bij de onderhavige klacht. Voor zover het algemeen belang in een tuchtprocedure aan de orde is, kan dat slechts beoordeeld worden naar aanleiding van een dekenbezwaar, waarvan in de onderhavige zaak geen sprake is.

4.2 Uit de toelichting op de klacht blijkt dat het belang van klager bij zijn klacht daarin ligt, dat de ex-echtgenote niet de procedure over het gezag van hun minderjarige dochter zou kunnen voeren als verweerster niet voor die zaak een toevoeging had verkregen.

4.3 Dit moge zo zijn, maar is de beoogde en onvermijdelijke consequentie van een systeem waarbij rechtshulp voor on- en minvermogenden mede door de overheid wordt bekostigd. Het kan er niet toe leiden dat klager een eigen belang heeft om te klagen over het feit dat de advocaat van de wederpartij een toevoeging voor die wederpartij heeft aangevraagd. Dit brengt mee dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht. Dit blijkt tevens uit een uitspraak van het Hof van Discipline, de hoogste instantie in het advocatentuchtrecht, van 16 december 2013 (nummer 6670, ECLI:NL:TAHVD:2013:361).

4.4 Daar voegt de voorzitter nog aan toe dat verweerster slechts inhoudelijk op het gemaakte verwijt zou kunnen reageren als zij klager inzage zou geven in de vermogenspositie van haar cliënte. Dat staat verweerster, naar het oordeel van de voorzitter, echter niet vrij.

4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 12 december 2014.

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 15 december 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.