Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-12-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2014:326
Zaaknummer
R. 4679/14.263
Inhoudsindicatie
Klacht tegen advocaat in hoedanigheid van deken.
Inhoudsindicatie
Klaagster beklaagt zich over de inhoud van verweerders brief. Verweerder heeft klaagster verzocht haar klaagschrift per gewone post aan te leveren en haar klacht nader te onderbouwen.Indien en voor zover het ingediende klaagschrift niet voldoet aan het gestelde in deze Leidraad Dekenale Klachtbehandeling staat het een deken op grond van van deze leidraad vrij klager te wijzen op de onvolledigheid van het klaagschrift met het verzoek dit aan te vullen. Van onnodig grievend taalgebruik, het uiten van loze dreigementen dan wel het klaagster belasten met onnodige werkzaamheden is niet gebleken. Klaagster heeft haar stellingen ten aanzien van de gestelde verwijten niet nader onderbouwd.
Inhoudsindicatie
Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 1 december 2014 met kenmerk K248 2014 bm/sh, door de raad ontvangen op 2 december 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Op 3 september 2014 heeft klaagster per e-mail bij verweerder een klacht ingediend tegen mr. C.
1.3 Bij brief van 5 september 2014 heeft verweerder de ontvangst van klaagsters e-mail bevestigd, waarbij hij te kennen heeft gegeven dat klachten over advocaten per gewone post dienen te worden ingediend, waarbij de klacht concreet moet worden omschreven.
1.4 Bij brief van 10 september 2014 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij:
a. onnodig grievend taalgebruik bezigt in zijn brief van 5 september 2014;
b. klaagster belast met onnodige werkzaamheden.
3 BEOORDELING
3.1 Verweerder was ten tijde van het hem verweten handelen deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van die functie op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.
3.2 Klaagster beklaagt zich over de inhoud van verweerders brief van 5 september 2014. Verweerder heeft klaagster verzocht haar klaagschrift per gewone post aan te leveren en haar klacht nader te onderbouwen. In de Leidraad Dekenale Klachtbehandeling, waar verweerder in zijn brief van 5 september 2014 naar verwijst, wordt vermeld waar een klaagschrift aan moet voldoen. Indien en voor zover het ingediende klaagschrift niet voldoet aan het gestelde in deze Leidraad staat het een deken op grond van artikel 1.4 van deze leidraad vrij klager te wijzen op de onvolledigheid van het klaagschrift met het verzoek dit aan te vullen. Gelet hierop stond het verweerder dan ook vrij klaagster in genoemde brief te verzoeken haar klaagschrift per gewone post in te dienen en aan te vullen. Van onnodig grievend taalgebruik, het uiten van loze dreigementen dan wel het klaagster belasten met onnodige werkzaamheden is niet gebleken. Klaagster heeft haar stellingen ten aanzien van de gestelde verwijten niet nader onderbouwd.
3.3 Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.
BESLISSING
Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.
Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 17 december 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 18 december 2014 per aangetekende post verzonden aan:
- klaagster
en per gewone post aan:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.