Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-06-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:180

Zaaknummer

R. 4531/14.116

Inhoudsindicatie

Klacht tegen verweerder in hoedanigheid van curator in het faillissement van X B.V.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft gesteld dat hij op basis van artikel 92 en 93a van de Faillissementswet de Belastingdienst heeft verzocht hem gegevens te doen toekomen die de gefailleerde onderneming, X BV, betreffen. Uit de stukken volgt dat (ook) beslag is gelegd onder de gefailleerde onderneming. Niet is gebleken dat dit de computersystemen van klaagster waren. Klagers hebben over de handelwijze van verweerder ook een klacht ingediend bij de rechter-commissaris. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat de rechter-commissaris deze klacht ongegrond heeft verklaard. Dit klachtonderdeel mist feitelijke grondslag.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klachtonderdelen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennis genomen van de brief van de deken voor de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 19 mei 2014 met kenmerk R 2014/46 ed, door de raad ontvangen op 20 mei 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Op 24 december 2013 is op eigen verzoek het faillissement uitgesproken van X BV. Klaagster is de moedermaatschappij en bestuurder van X BV.

1.2 Verweerder is door de Rechtbank Rotterdam benoemd tot curator van X BV.

1.3 Bij brief van 21 januari 2014 hebben klagers een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.

 

2. KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijten klagers verweerder:

  a. zijn handelwijze met betrekking tot klaagster. Ter toelichting hebben klaagsters gesteld dat verweerder de goede trouw van klaagster bij de doorstart van X BV ernstig in twijfel heeft getrokken. Verweerder heeft klaagster onder druk gezet om een overnamesom in de boedel te storten, bij gebreke waarvan de Belastingdienst, UWV en andere instanties zouden worden ingelicht. Voorts mocht klager op voorspraak van verweerder niet aanwezig zijn bij het verhoor van de bestuurder van klaagster bij de rechter-commissaris. Tijdens dit verhoor is naar klagers rol bij X BV gevraagd op een wijze die de professionele integriteit van klager in diskrediet brengt.

  b. dat hij meer specifiek op onrechtmatige en wederrechtelijke wijze, in samenspanning met de Belastingdienst, de aan klaagster toebehorende bestanden heeft ontvreemd.

 

3. BEOORDELING

3.1 De klacht richt zich tegen verweerder in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van X BV. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Weliswaar blijft,  ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, voor hem het advocatentuchtrecht gelden, maar wordt in dat geval de beperkte toets aangelegd dat hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig moet hebben gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Ook dan zal in het algemeen immers sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van die functie op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

3.2 Op basis van de stukken en de tegenstrijdige verklaringen van respectievelijk klagers en verweerder kan niet worden vastgesteld dat verweerder zich in zijn hoedanigheid van curator zodanig heeft misdragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Niet is gebleken dat verweerder in zijn handelen een onverdedigbare of onbegrijpelijke afweging heeft gemaakt.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

3.3 Verweerder heeft gesteld dat hij op basis van artikel 92 en 93a van de Faillissementswet de Belastingdienst heeft verzocht hem gegevens te doen toekomen die de gefailleerde onderneming, X BV, betreffen. Uit de stukken volgt dat (ook) beslag is gelegd onder de gefailleerde onderneming. Niet is gebleken dat dit de computersystemen van klaagster waren. Klagers hebben over de handelwijze van verweerder ook een klacht ingediend bij de rechter-commissaris. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat de rechter-commissaris deze klacht ongegrond heeft verklaard. Dit klachtonderdeel mist feitelijke grondslag.

3.4 Gelet op het vorenstaande dienen de klachtonderdelen a en b kennelijk ongegrond te worden verklaard.

 

4. BESLISSING

Wijst de klachtonderdelen a en b als kennelijk ongegrond af.

  

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder, griffier op 4 juni 2014.

griffier                                                                         voorzitter

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 5 juni 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken voor de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klagers en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ‘s Gravenhage (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.