Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-03-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:8

Zaaknummer

R. 4208/13.115

Inhoudsindicatie

Klacht van partner van de wederpartij van verweersters cliënt. Uitlatingen in processtuk. De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond. In het verzet wordt het verweer dat klager geen belang heeft verworpen. Uitlatingen in het processtuk niet onnodig grievend jegens klager. Verweerster mocht voorts afgaan op de van haar cliënt verkregen informatie. Verzet ongegrond.

Uitspraak

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 29 mei 2013, door de raad ontvangen op 30 mei 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 13 juni 2013 heeft de voorzitter van de raad de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. De beslissing is op 14 juni 2013 aan partijen verzonden.

1.3 Per telefax van 26 juni 2013 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Per telefax, gedateerd 20 september 2013, bij de raad ontvangen op 24 september 2013, heeft klager stukken aan de raad toegezonden voorzien van een toelichting.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 13 januari 2014 in aanwezigheid van klager en verweerster, die werd bijgestaan door haar kantoorgenote mr. N.. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Klager en mr. N. hebben elk een pleitnota overgelegd.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de vaststaande feiten uitgegaan die de voorzitter heeft vermeld in de bestreden beslissing onder nummer 1.

 

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Klager verwijt verweerster meer in het bijzonder dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, omdat zij zich in een procedure tot wijziging van de omgangsregeling onnodig grievend over klager heeft uitgelaten. Bovendien heeft verweerster gebruik gemaakt van onjuiste informatie.

3.3 In het verzet heeft klager zijn bezwaar tegen het handelen van verweerster gehandhaafd. Klager is van mening dat verweerster ten onrechte heeft geweigerd te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de beweringen van haar cliënt en deze klakkeloos doorbrieft aan welke instantie ook maar. Klager stelt dat sprake is van ongegronde insinuaties.  

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 De raad verenigt zich met het uitgangspunt voor de beoordeling van de klacht, zoals de voorzitter dit onder nummer 3.1 van de bestreden beslissing heeft vermeld.

5.2 Anders dan verweerster ter zitting heeft bepleit acht de raad klager ontvankelijk in de klacht. Klager is onderwerp van uitlatingen van verweerster in een processtuk en is daarmee ten opzichte van verweerster een derde die enig belang kan hebben.

5.3 De behandeling van het verzet heeft overigens niet geleid tot andere conclusies ten aanzien van de onderdelen van de klacht dan die van de voorzitter. Met de voorzitter is de raad van oordeel dat de gewraakte uitlating in het processtuk van verweerster niet onnodig grievend is jegens klager. Voorts is niet gebleken van omstandigheden die meebrengen dat verweerster niet mocht afgaan op de van haar cliënt verkregen informatie.

5.4 Gezien het voorgaande verenigt de raad zich met het oordeel van de voorzitter dat de klacht kennelijk ongegrond is. Dit brengt mee dat het verzet ongegrond is.

 

6 BESLISSING

De Raad van Discipline verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis, G.J. Schipper, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 maart 2014.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 12 maart 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.