Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-07-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:167

Zaaknummer

14-152NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat-lid van het Hof van Discipline over motivering.

Uitspraak

Beslissing van 4 juli 2014  

in de zaak 14-152NH

naar aanleiding van de klacht van:

advocaat te

klager

tegen:

 

advocaat te   

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland van 12 juni 2014 met kenmerk TD/RM/MD/NP/13-455, door de raad ontvangen op 13 juni 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken, alsmede de brief van klager aan de raad van 20 juni 2014 (met bijlage).

1 FEITEN

1.1 Verweerder is advocaat-lid van het Hof van Discipline en heeft in die hoedanigheid deelgenomen aan de behandeling van de tuchtklacht van klager tegen mr. S.

1.2 Eerder had de raad van discipline ´s-Gravenhage de klacht gegrond verklaard en mr. S. de maatregel van berisping opgelegd. Het Hof van Discipline heeft die uitspraak vernietigd en de klacht van klager ongegrond verklaard.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door als advocaat-lid van het Hof van Discipline een uitspraak mee te wijzen, die is gebaseerd op aantoonbaar en kenbaar niet bestaande "verzonnen" feiten;

2.2 Ter toelichting op zijn klacht stelt klager dat in de uitspraak van het Hof van Discipline is vermeld dat de kwestie waarop de klacht van klager tegen mr. S zag, in de bodemzaak al was uitgeprocedeerd. Klager stelt voorts dat in de beslissing van het Hof ten onrechte wordt overwogen dat een geschil met een verzekeringsmaatschappij (voor wie mr. S optrad) tot een elftal tuchtrechtelijke procedures heeft geleid. Volgens klager is zowel dit aantal, als het verband met het geschil tegen de verzekeringsmaatschappij, niet juist.

3 BEOORDELING

3.1 De voorzitter ziet aanleiding om allereerst de ontvankelijkheid van de klacht te beoordelen, nu verweerder zich onder meer op de niet-ontvankelijkheid van de klacht beroept.

3.2 Nu verweerder als advocaat zitting heeft in het Hof van Discipline is de klacht ontvankelijk. Het feit dat verweerder als lid van het Hof van Discipline een andere functie vervult, doet daaraan niet af. Verweerder kan slechts lid zijn van het Hof van Discipline vanwege zijn hoedanigheid van advocaat.

3.3 De voorzitter zal de klacht daarom inhoudelijk beoordelen.

3.4 De klacht heeft geen betrekking op het optreden van verweerder als advocaat, maar uitsluitend op zijn optreden in zijn nevenfunctie als lid van het Hof van Discipline. De hoofdregel in het tuchtrecht is dat uitsluitend het optreden als advocaat onder tuchtrechtelijke controle staat. Daarop kan een uitzondering worden gemaakt indien de advocaat in zijn optreden in een andere hoedanigheid geacht moet worden zich schuldig te hebben gemaakt aan handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Van die uitzondering is bijvoorbeeld sprake als de verweten gedragingen het vertrouwen in de advocatuur ondermijnen.

3.5 Voorop gesteld moet worden dat in onderhavige klachtzaak de (voorzitter van de) raad van discipline een discussie die is gevoerd ten overstaan van, en is beslecht door het Hof van Discipline niet kan overdoen. Bovendien kan een individueel lid van het Hof van Discipline niet aangesproken worden op (de inhoud of de motivering van) beslissingen van het gehele Hof, zeer uitzonderlijke situaties daargelaten. Van dat laatste is hier niet gebleken.

3.6 Zodoende brengt het enkele feit dat klager het met de beslissing van het Hof van Discipline en/of de motivering daarvan niet eens is niet met zich mee dat verweerder het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Als klager het niet met een (tucht)rechtelijke beslissing eens is dient hij daartegen een geëigend rechtsmiddel aan te wenden. Het indienen van een tuchtklacht tegen (een van) de besluitende leden van het Hof van Discipline valt daar niet onder.

3.7 Op grond van het voorgaande verklaart de voorzitter, met toepassing van artikel 46 g Advocatenwet, de klacht kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 4 juli 2014.

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 4 juli 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager  

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.