Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-11-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:319

Zaaknummer

7090

Inhoudsindicatie

Klacht dat verweerster  klaagster haar tijdens echtscheiding niet goed zou hebben bijgestaan is ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 7 november 2014

in de zaak 7090

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 4 februari 2014, onder nummer 13-304a, aan partijen toegezonden op 4 februari 2014, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerster ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2014:34.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 6 maart 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerster;

-    de brief van klaagster aan het hof ontvangen ter griffie van het hof op 13 maart 2014;

-    de brief van klaagster aan het hof ontvangen ter griffie van het hof op 4 april 2014;

-    de brief van klaagster aan het hof ontvangen ter griffie van het hof op 10 april 2014;

-    de e-mail van klaagster aan het hof van 29 augustus 2014.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 1 september 2014, waar verweerster is verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerster met haar rechtsbijstand de belangen van klaagster niet goed heeft behartigd;

b)    verweerster heeft nagelaten in het kader van de echtscheidingsprocedure specifieke instructies van klaagster goed op te volgen;

c)    verweerster belangrijke informatie voor klaagster heeft achtergehouden, hetgeen heeft geresulteerd in het verlies van de voormalige echtelijke woning;

d)    verweerster heeft verzuimd om klaagster vooraf te waarschuwen voor een mogelijke negatieve uitkomst van de echtscheidingsprocedure ten aanzien van de toewijzing van kinder- en partneralimentatie (welke uitkomst zich heeft verwezenlijkt).

4    FEITEN

In overweging nummer 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING

5.1    Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.2    Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt het hof nog, dat verweerster ter zitting nog heeft toegelicht dat zij de brief van de advocaat van de wederpartij van 28 januari 2013, waarin de datum van de executieveiling werd genoemd, direct na 7 februari 2013 (toen die brief na de tweede toezending haar pas bereikte) heeft doorgestuurd naar klaagster, en dat zij daarna geen contact meer met klaagster heeft gehad.

5.2    De grieven van klaagster tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

    

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 4 februari 2014, gewezen onder nummer 13-304a.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. T. Zuidema, G.J.L.F. Schakenraad, C.A.M.J. Raymakers en J.S.W. Holtrop, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2014.