Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-12-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:363

Zaaknummer

7190

Inhoudsindicatie

Klacht over inadequate dienstverlening ongegrond.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 19 december 2014

in de zaak 7190

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 19 mei 2014, onder nummer 13-279, aan partijen toegezonden op 21 mei 2014, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerster ongegrond is verklaard.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 19 juni 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerster.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 31 oktober 2014, waar klaagster en verweerster zijn verschenen. Klaagster heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    de stellingen van M. in het verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst onvoldoende te betwisten;

b)    informatie die klaagster verweerster heeft aangeleverd niet ter kennis van de rechtbank te brengen;

c)    geen adequaat verweer te voeren in de procedure tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst;

d)    in de procedure onvoldoende naar voren te brengen dat M. niet dan wel onvoldoende heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen ten opzichte van klaagster;

e)    te weigeren na de mondelinge behandeling in de ontbindingsprocedure een brief met aanvullende stukken aan de rechtbank te sturen.

3.2    Klaagster verzoekt de raad om uit te spreken dat verweerster jegens haar niet de zorgvuldigheid heeft betracht die hoort bij een behoorlijke rechtshulpverlening.

3.3    Klaagster stelt zich op het standpunt dat het UWV tot twee keer toe, onafhankelijk en met een frisse blik naar de situatie heeft gekeken en aan M. de ontslagvergunning heeft geweigerd. Zij is van oordeel dat de kantonrechter tot haar oordeel is gekomen door nalatigheid van verweerster.

4    FEITEN

    In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING

5.1    Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.2    De grieven van klaagster tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 19 mei 2014, gewezen onder nummer 13-279.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. L. Ritzema, A.R. Sturhoofd, C.A.M.J. Raymakers en M.L.J.C. van Emden-Geenen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.A.H. Holm-Robaard, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2014.