Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-07-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:160

Zaaknummer

14-159A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Verweerder zou onvoldoende overleg met klaagster hebben gevoerd, haar onvoldoende hebben bijgestaan en teveel in rekening hebben gebracht. Kwaliteitsklachten zijn niet vast te stellen. Declaratie was in overeenstemming met gemaakte afspraken. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 4 juli 2014

in de zaak 14-159A

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

tegen:

advocaat te

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: “de voorzitter”) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 17 juni 2014, door de raad ontvangen op 19 juni 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klaagster heeft zich tot verweerder gewend en hij heeft met haar een bespreking op zijn kantoor gehad in verband met een strafrechtelijke vervolging. Verweerder heeft de voorwaarden van zijn dienstverlening vervolgens in een bevestigingsbrief aan klaagster vastgelegd.

1.3 Verweerder heeft klaagster bijgestaan op een zitting bij de politierechter. De politierechter heeft mondeling vonnis gewezen. Verweerder heeft namens klaagster afstand gedaan van hoger beroep.

 

2 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet nu hij:

a. zich onvoldoende op de zitting heeft voorbereid en klaagster ter zitting onvoldoende heeft bijgestaan;

b. de mogelijkheid van hoger beroep niet met verweerster heeft besproken en namens haar daarvan afstand heeft gedaan zonder dat met haar te bespreken; en

c. in strijd met de gemaakte afspraken méér dan € 605 aan haar heeft gedeclareerd.

3 BEOORDELING

3.1 Op de klacht kan met toepassing van artikel 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

3.2 De klacht heeft betrekking op het handelen van de eigen advocaat.

3.3 De klachtonderdelen a) en b) zullen in het navolgende gezamenlijk worden behandeld. Klachtonderdeel c) wordt afzonderlijk behandeld.

3.4 Ten aanzien van klachtonderdelen a) en b) geldt het volgende. Verweerder betwist dat hij zich onvoldoende zou hebben voorbereid. Hij stelt, in tegenstelling tot wat klaagster beweert, dat hij volgens afspraak op de rechtbank is verschenen en de gang van zaken ter zitting vooraf tot tweemaal toe met klaagster heeft besproken. Ten aanzien van zijn beweerdelijk beperkte rol ter zitting stelt verweerder dat de rechter zich met name tot klaagster zelf heeft gericht, zodat hij de gestelde vragen niet voor haar kon beantwoorden. Ten slotte betwist verweerder dat hij zonder overleg met klaagster namens haar afstand van hoger beroep zou hebben gedaan; hij zou zich er eerst van hebben overtuigd dat klaagster doordrongen was van de gevolgen van deze beslissing.

3.5 Met het oog op de gemotiveerde betwisting van elk van klaagsters stellingen door verweerder kan de juistheid daarvan, bij gebreke van verdere aanwijzingen daaromtrent, niet worden vastgesteld. Klacht¬onderdelen a) en b) zijn dan ook kennelijk ongegrond.

3.6 Ten aanzien van klachtonderdeel c) geldt het volgende. In het klachtdossier is de bevestigingsbrief van verweerder aan klaagster integraal opgenomen. Daaruit blijkt dat verweerder aan klaagster heeft bevestigd dat hij bovenop zijn honorarium van € 200 per uur kantoorkosten ad 6% alsmede btw in rekening brengt. Met klaagster is afgesproken dat verweerder ten hoogste drie uur aan de zaak zou besteden.

3.7 Klaagster heeft een declaratie ontvangen ten bedrage van € 770. Dat bedrag stemt overeen met het uurtarief van verweerder voor drie uur, vermeerderd met kantoorkosten en btw. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder dan ook in overeenstemming met de gemaakte afspraken gehandeld door dit bedrag aan klaagster te declareren. Dat verweerder klaagster in eerste instantie heeft gevraagd om een depotbedrag van € 605 te storten op verweerders kantoorrekening, welk bedrag lager is dan de einddeclaratie, brengt daarin geen verandering. Klachtonderdeel c) is ook kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 4 juli 2014.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 4 juli 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster 

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.