Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-06-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2014:186
Zaaknummer
R. 4316/13.223
Inhoudsindicatie
Het betreft een verzetprocedure. Het handelen van verweerster in een BOPZ-zaak wordt aan de orde gesteld. De raad onderschrijft de beoordeling van de plaatsvervangend voorzitter en verklaart het verzet ongegrond
Uitspraak
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 2 september 2013 met kenmerk R12/13/102A, door de raad ontvangen op 4 september 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 17 september 2013 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 18 september 2013 aan partijen is verzonden.
1.3 Bij brief gedateerd 26 september 2013, ontvangen op 30 september 2013, heeft de gemachtigde van klaagster, de heer H., verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.
1.4 Er is een mondelinge behandeling geweest op 20 januari 2014 waarbij de gemachtigde van klaagster en verweerster zijn verschenen. Tijdens de behandeling heeft de gemachtigde van klaagster de voorzitter en een lid van de raad, mr. N., gewraakt.
1.5 Op 10 februari 2014 heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek behandeld.
1.6 Bij beslissing van 3 maart 2014 heeft de wrakingskamer de wraking afgewezen.
1.7 Op 19 mei 2014 is de behandeling voortgezet waarbij verweerster en klaagster met haar gemachtigde zijn verschenen.
1.8 De raad heeft kennisgenomen van:
- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop
de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;
- het verzetschrift van de zijde van klaagster van 26 september 2013;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 januari 2014;
- het wrakingsdossier;
- de brief van 30 april 2014 met bijlagen afkomstig van de gemachtigde van klaagster.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:
2.1 Verweerster heeft klaagster bijgestaan in een periode dat zij gedwongen was opgenomen op basis van een maatregel die is gebaseerd op de wet Bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen (Bopz).
2.2 Tijdens die opname is aan klaagster dwangmedicatie toegediend en is de diagnose schizofrenie gesteld.
2.3 Bij brief van 14 december 2012 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerster.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerster dat zij onvoldoende heeft getracht te voorkomen dat dwangmedicatie is voorgeschreven en toegediend. Het toedienen van dwangmedicatie zou in strijd zijn met de wet. Klaagster zou voorts uitdrukkelijk hebben aangegeven geen medicatie tegen haar wil toegediend te willen krijgen. Verweerster zou dat onvoldoende namens haar hebben verwoord en onvoldoende hebben getracht dwangmedicatie te voorkomen. Daarnaast klaagt klaagster over het feit dat de door de psychiater vastgestelde diagnose (schizofrenie) niet, dan wel onvoldoende is aangevochten. De diagnose zou ten onrechte zijn gesteld.
3.2 De gronden van het verzet houden een herhaling in van hetgeen in de klachtprocedure bij de deken is gesteld.
4 BEOORDELING
4.1 Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting onderschrijft de raad de
beoordeling van de plaatsvervangend voorzitter. Hetgeen klaagster in het verzet heeft aangevoerd is niet meer dan een uitwerking en herhaling van de eerdere klacht en dit leidt niet tot een ander oordeel dan de plaatsvervangend voorzitter heeft gegeven.
5 BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mr. W.P. Brussaard, mr. R. de Haan, mr. J.P. Heinrich, mr. P.S. Kamminga, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 juli 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 8 juli 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.