Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-05-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:204

Zaaknummer

6983

Inhoudsindicatie

Geen appel mogelijk van ongegrondverklaring van verzet op klachtonderdelen. Vrijheid van handelen. Advies aan cliënte om politie te bellen. Ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 16 mei 2014

in de zaak 6983

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de verzetbeslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 5 november 2013, onder nummer 13-106A, aan partijen toegezonden op 5 november 2013, waarbij het verzet van klager ten aanzien van klachtonderdeel b gegrond is verklaard, klachtonderdeel b ongegrond is verklaard en het verzet ten aanzien van klachtonderdeel a, c, d en e ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2013:147.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klager van deze verzetbeslissing in hoger beroep is gekomen, is op 4 december 2013 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van de stukken van de eerste aanleg.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 14 maart 2014, waar klager met zijn gemachtigde en verweerder met zijn gemachtigde zijn verschenen.

3 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

b. onnodig leed heeft veroorzaakt bij klagers zeer jonge kinderen, door het inschakelen van de politie.

4 FEITEN

4.1 Voor zover in hoger beroep nog relevant is het volgende komen vast te staan:

4.2 Verweerder is opgetreden als advocaat van de echtgenote van klager in de echtscheidingsprocedure tussen klager en zijn echtgenote. Klager en zijn echtgenote hebben afspraken gemaakt over de omgang met de kinderen. Op 25 oktober 2012 heeft klagers echtgenote de politie ingeschakeld omdat zij van mening was dat de kinderen op die dag bij haar dienden te zijn.

4.3 Bij brief van 10 januari 2013 heeft klager zich bij de deken over verweerder beklaagd, onder meer over de gang van zaken op 25 oktober 2012. Op 14 maart 2013 heeft de deken klager en verweerder bericht dat hij overging tot sluiting van het onderzoek en dat hij het dossier aan de raad zou toezenden.

4.4 Op 17 mei 2013 heeft de voorzitter van de raad een beslissing gegeven waarbij klager in klachtonderdeel a kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard en de overige klachtonderdelen kennelijk ongegrond zijn verklaard. Met betrekking tot klachtonderdeel b heeft de voorzitter van de raad overwogen: “Verweerders cliënt heeft op 25 oktober 2012 contact gezocht met de politie. Het dossier biedt geen enkel aanknopingspunt voor de stelling dat verweerder daarin enige hand heeft gehad, zodat er geen grond is voor een verwijt aan verweerder te dien aanzien.”

4.5 Op 29 mei 2013 heeft klager verzet ingesteld tegen de voorzittersbeslissing van 17 mei 2013. Als bijlage bij het verzetschrift heeft klager een e-mail van verweerder van 23 april 2013 aan de advocaat van klager meegezonden, waarin verweerder de advocaat van klager meedeelt – kort weergegeven – dat zijn cliënte de geldende omgangsregeling eenzijdig opschort vanwege een incident op 22 april 2013, waarbij de cliënte van verweerder zich bedreigd heeft gevoeld door klager en door verweerder telefonisch is geadviseerd 112 te bellen.

4.6 In de verzetbeslissing van 5 november 2013 heeft de raad vervolgens klachtonderdeel b. beoordeeld aan de hand van het incident van 22 april 2013.

5 BEOORDELING

5.1 In hoger beroep is nog slechts klachtonderdeel b aan de orde, nu van de beslissing van de raad tot ongegrondverklaring van het verzet op de overige klachtonderdelen geen hoger beroep open staat.

5.2 Ter zitting van het hof is vastgesteld en met partijen besproken dat de beslissing van de raad betrekking heeft op het inschakelen van de politie op 22 april 2013, waarover door klager bij de deken niet is geklaagd en niet over het inschakelen van de politie op 25 oktober 2012, waarop de klacht zag en waarover de raad derhalve had moeten beslissen. Het hof kan niet oordelen over de gang van zaken op 22 april 2013, maar dient nog wel te beslissen op de klacht van klager, betrekking hebbende op het gebeurde van 25 oktober 2012.

5.3 Met juistheid heeft de raad overwogen dat verweerder als advocaat van de wederpartij van klager een grote mate van vrijheid toekomt om – binnen zekere grenzen – de belangen van zijn cliënte te behartigen op de wijze die hem goeddunkt. De grenzen van deze vrijheid worden niet overschreden door een advies van verweerder aan zijn cliënte om de politie in te schakelen op een moment waarop verweerder mocht aannemen dat zijn cliënte zich door klager bedreigd voelde. Met betrekking tot de gebeurtenissen van 25 oktober 2012 is evenwel niet gebleken dat verweerder enige betrokkenheid gehad heeft bij de beslissing van zijn cliënte om de politie te bellen. Alleen al hierom is de klacht ongegrond en dient de beslissing van de raad, zij het op andere gronden, te worden bekrachtigd.

5.4 Ten overvloede – nu dit buiten de klacht valt die door de deken is behandeld en aan de raad is doorgeleid – voegt het hof hieraan toe dat vast staat dat verweerder op 22 april 2013 wel aan zijn cliënte heeft geadviseerd de politie te bellen. Met de raad is het hof van oordeel is dat verweerder daarmee binnen de grenzen van de hem toekomende vrijheid is gebleven, temeer nu verweerder uit het telefoongesprek met zijn cliënte heeft mogen opmaken dat zij zich door klager bedreigd voelde.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt, op de gronden als hiervoor overwogen, de beslissing van de Raad van Discipline in het Ressort Amsterdam van 5 november 2013 in de zaak 13 106A.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, A.D.R.M. Boumans, W.J. van Andel en J. Italianer, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2014.