Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-11-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:274

Zaaknummer

R. 4431/14.17

Inhoudsindicatie

Klacht over onjuiste advisering tijdens een comparitie van partijen, die is afgesloten met een vaststellingsovereenkomst. Klager heeft een toen lopende klacht ingetrokken en heeft verklaard af te zien van het indienen van nieuwe klacht. Klacht betreft voorts het verwijt dat klager ten onrechte een bepaald bedrag aan verweerder heeft moeten betalen verband houdend met de intrekking van de toevoeging.

Inhoudsindicatie

De voorzitter wijst de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk af op basis van de vaststellingsovereenkomst. Ook in het verzet is niet gebleken dat die overeenkomst wegens dwaling of misbruik van omstandigheden is vernietigd. Verzet ongegrond.

Uitspraak

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 15 januari 2014, door de raad ontvangen op 16 januari 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 6 februari 2014 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen. De beslissing is aan partijen verzonden op 7 februari 2014.

1.3 Bij brief van 20 februari 2014, door de raad per fax ontvangen op 20 februari 2014 en per post op 21 februari 2014, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 8 september 2014 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, uitgegaan van de feiten die de voorzitter in de bestreden beslissing heeft vermeld.

 

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Klager verwijt verweerder meer in het bijzonder dat hij:

a. onjuist heeft gehandeld tijdens een comparitie van partijen bij het Gerechtshof. Tijdens deze comparitie is overeengekomen dat partijen ieder de eigen kosten zouden dragen. "De advocaat heeft hier echter over het hoofd gezien dat de proceskosten die bij de rechtbank zijn gemaakt door de wederpartij, proceskosten zijn die de Raad voor Rechtsbijstand heeft betaald, aangezien er een toevoeging voor de wederpartij was verleend. De advocaat had moeten weten dat de griffier de proceskosten int, en dat de wederpartij een derde is die niet bevoegd is om afstand te doen van het inningsrecht van de griffier.”;

b. onjuist heeft gehandeld in het kader van de intrekking van de toevoeging met nummer 3FA6059. Klager stelt dat hij ten onrechte een bedrag van € 6.800,-- heeft betaald aan verweerder, dan wel dat verweerder klager dubbel laat betalen voor zijn werkzaamheden.

3.3 In het verzet heeft klager zijn bezwaren gehandhaafd. Klager stelt dat verweerder geen enkele rekening heeft gehouden met normen en waarden door valse hoge rekeningen te declareren en door een civiele zaak tegen hem aan te passen terwijl er een klachtenprocedure liep.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt voorop dat, voor zover klager in het verzet nieuwe klachten heeft geuit zoals lijkt te volgen uit zijn verzetschrift van 20 februari 2014, de raad die buiten beschouwing zal laten, daar die klachten niet op de door de wet voorgeschreven wijze zijn ingediend.

5.2 Evenals de plaatsvervangend voorzitter neemt de raad de op 6 oktober 2011 bij de Rechtbank Rotterdam gesloten vaststellingsovereenkomst tot uitgangspunt. Ook in het verzet heeft klager immers niet aangetoond dat de vaststellingsovereenkomst wegens dwaling of misbruik van omstandigheden is vernietigd. Derhalve dient het er ook in dit verzet voor te worden gehouden dat klager gebonden is aan de op 6 oktober 2011 gemaakte afspraak dat hij de toen lopende klacht tegen verweerder zou intrekken en dat hij geen nieuwe klacht tegen verweerder zou indienen, bij welke instantie dan ook.

De raad verenigt zich hierom met de overwegingen van de plaatsvervangend voorzitter onder nummers 3.2 en 3.3 van diens beslissing.

5.3 Wat het tweede klachtonderdeel (klachtonderdeel b) betreft overweegt de raad ten overvloede dat niet is gebleken dat verweerder klager dubbel heeft laten betalen. In de stukken en in het verzet heeft verweerder er immers op gewezen dat hij bij zijn declaratie de vergoeding van de raad in mindering heeft gebracht.

5.4 Het voorgaande brengt mee dat het verzet ongegrond is.

 

6 BESLISSING

De Raad van Discipline verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove, C.A. de Weerdt en E.J. van der Wilk, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 november 2014.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 12 november 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.