Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-02-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2014:48
Zaaknummer
14-19
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klager is in 1997 failliet verklaard. Verweerder trad destijds op als curator. Het faillissement is in 2001 omgezet in een schuldsanering. Gedurende de schuldsanering trad verweerder op als bewindvoerder.
Inhoudsindicatie
Klager klaagt er in 2013 over dat verweerder en bewindvoerder niet heeft gedragen zoals een goed advocaat betaamt. Vanwege het tijdverloop kan klager niet in zijn klachten worden ontvangen.
Uitspraak
Beslissing van 21 februari 2014
in de zaak 14-19
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
Klager heeft zich op 10 juli 2013 met een klacht over verweerder gewend tot de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland. Op 22 juli 2013 volgde een definitieve versie van de klachtbrief. De deken heeft de klacht onderzocht en het dossier bij brief van 27 januari 2014 doorgeleid naar de raad van discipline. Daar is het dossier op 28 januari 2014 binnengekomen.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Klager is op 4 december 1997 failliet verklaard. Verweerder – toen en ook nu nog – advocaat werd benoemd tot curator. Dat faillissement werd in 2001 omgezet in een schuldsanering. Gedurende de periode van schuldsanering, trad verweerder op als bewindvoerder.
Op 6 maart 2004 werd de zogeheten ‘schone lei’ verstrekt. Op 2 februari 2007 werd de slotuitdelingslijst verbindend. Op 12 februari 2008 is de rekening en verantwoording die verweerder heeft afgelegd door de rechtbank (Zutphen) goedgekeurd.
1.3 Tot zover de feiten, die hier nog maar summier worden gegeven om de verschillende klachtonderdelen van een context te voorzien. Zij zullen bij de bespreking van de klachtonderdelen waar nodig worden uitgewerkt.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder zich als curator en bewindvoerder niet heeft gedragen zoals een goed advocaat betaamt door:
a. door fraude te plegen met verzekeringsgelden (door de WAO-uitkering van klager ten onrechte en in zijn geheel in te houden);
b. door zich ten onrechte op het standpunt te stellen dat klager andere inkomsten zou genieten en in het kader van het bepaalde in artikel 479a Rv een onjuist bedrag te hanteren waarmee de beslagvrije voet onjuist werd bepaald;
c. door de boekhouding gebrekkig bij te houden waardoor fiscaal financieel nadeel voor klager ontstond omdat de hoge belastingaanslagen werden opgelegd;
d. door ondeskundig op te treden met betrekking tot een vordering van het UWV;
e. door de verkoopwaarde van de certificaten van aandelen in de beheersmaatschappij B.V. H4 onjuist taxeren;
f. door vertraging te veroorzaken bij de afwikkeling van het faillissement en de schuldsanering waardoor klager financieel werd benadeeld;
g. door zichzelf als curator een exorbitant hoog salaris toe te kennen.
h. het re-integratiedossier van klager in te leveren;
i. autoritair de gang van zaken ten aanzien van het aanleveren van het dossier te bepalen;
j. de inhoudelijke stukken van schikkingsonderhandelingen openbaar te maken.
3 VERWEER
Het verweer komt, waar nodig, bij de bespreking van de verschillende klachtonderdelen aan de orde.
4 BEOORDELING
4.1 De kwestie is (stok-)oud. Dat blijkt uit de hiervoor genoemde data. Volgens klager is het vanaf 24 november 2010 duidelijk geworden dat verweerder zo tekort is geschoten als ligt besloten in de verschillende klachtonderdelen. In mei 2013 heeft hij verweerder aansprakelijk gesteld. Eerder, in 2000, heeft hij zich ook al eens beklaagd bij de deken in Zutphen maar dat verder niet geleid tot een tuchtprocedure.
Onduidelijk is waarom klager pas zo laat tot dat inzicht is gekomen. Op bladzijde 9 bij punt 2a geeft klager daarvoor wel iets van een uitleg, maar plausibel is die uitleg niet.
4.2 Uit de verschillende klachtonderdelen spreken kwesties, verschillen van inzicht tussen klager en verweerder, die klager in de eerste plaats op een andere wijze dan bij de tuchtrechter aan de orde heeft kunnen stellen, deels ook aan de orde gesteld heeft en anders had moeten stellen. Voor zover hij dat deed was dat de rechtsgang, voor zover hij dat niet deed is het onduidelijk waarom dat achterwege bleef. Er spreken in elk geval geen klachten uit die zijn terug te voeren op standpunten die verweerder in alle redelijkheid niet had mogen innemen (en pas dan tuchtrechtelijk relevant zijn) en waarvan moet worden vastgesteld dat klager dat niet al veel eerder dan in juli 2013 aan de orde had kunnen stellen.
4.3 De klacht is in al zijn onderdelen daarom kennelijk niet ontvankelijk. Van belang is bij dat tijdsverloop dat verweerder zich van allerlei verschillen van inzicht met klager van soms meer dan 10 jaar geleden allerlei relevante feiten en omstandigheden niet meer herinnert. Dat valt te begrijpen en die handicap voor verweerder is toe te schrijven aan het tijdsverloop en dat had klager kunnen en moeten voorkomen. Dat de verschillende klachtonderdelen op goede, feitelijk deugende, gronden berusten komt overigens op grond van zijn eigen stellingen evenmin uit de verf.
4.4 De klacht kan met toepassing van artikel 46g Advocatenwet bij voorzittersbesissing worden afgedaan.
BESLISSING
De klacht wordt afgewezen.
Aldus gewezen door mr. mr. B.P.J.A.M. van der Pol, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. G.H.J. Spee als griffier op 21 februari 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 25 februari 2014 per aangetekende post verzonden aan:
- klager
en per gewone post aan:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland
- de deken van de Nederlandse Orde van advocaten