Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-12-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:388

Zaaknummer

14-133

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk ongegrond. Verweerster handelde niet klachtwaardig door namens haar cliënte te stellen te overwegen een klacht in te dienen tegen klager 1, de advocaat van klager 2, indien hij een nieuwe procedure aanhangig zou maken, niettegenstaande het feit dat er een vaststellingsovereenkomst lag. De voorgeschiedenis van de klacht, waarbij over en weer klachten zijn ingediend en welke ten aanzien van klager 1 gegrond is verklaard, speelt in de afweging of er sprake is van klachtwaardig handelen een rol.

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 22 december 2014

in de zaak 14-133

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 18 augustus 2014 op de klacht van:

tezamen te noemen klagers

tegen:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 6 augustus 2014 met kenmerk […], door de raad ontvangen op 7 augustus 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [X] de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    Bij beslissing van 18 augustus 2014 heeft de voorzitter van de raad de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen, welke beslissing op 19 augustus 2014 aan partijen is verzonden.

1.3    Bij brief van 28 augustus 2014, door de raad ontvangen op 29 augustus 2014, heeft klager 1 namens hemzelf en klager 2 verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 3 november 2014 in aanwezigheid van alleen klagers. Verweerster is niet verschenen. Haar raadsman heeft de raad bij brief d.d. 21 oktober 2014 geïnformeerd dat zij afzag van verschijning.

1.5    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klagers van 28 augustus 2014.

2    FEITEN EN KLACHT

Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, behoudens waar de voorzitter onder 1.3 in de laatste zin heeft vermeld dat aan klager 1 een voorwaardelijke schorsing is opgelegd omdat hij de voorgaande advocaat van de cliënt van verweerster op het verkeerde been had gezet. Op zichzelf is juist dat de raad van discipline die maatregel had opgelegd, maar in hoger beroep heeft het Hof van Discipline in die klachtzaak in plaats van de voorwaardelijke schorsing de maatregel van berisping aan klager 1 opgelegd.

3    VERZET

3.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in.

3.2    Klagers menen dat de voorzitter ten onrechte een koppeling heeft aangebracht tussen de eigen fout van klager in het verleden en de beoordeling van de handelwijze van verweerster. Indien dit al gerechtvaardigd zou zijn ten aanzien van klager 1 dan zou dat niet redelijk zijn ten opzichte van klager 2.

3.3    Verweersters handelwijze dient wel degelijk, anders dan de voorzitter heeft geoordeeld, gezien te worden als een ongeoorloofde handelwijze nu zij opnieuw gedreigd heeft met indiening van een klacht hoewel zij kort tevoren ter zitting van de raad van 21 oktober 2013 voor een soortgelijke handelwijze voor zoveel nodig nog haar excuses had aangeboden.

3.4    De civielrechtelijke aspecten van de zaak horen bij de civiele rechter, ook de vraag of er sprake is van een evident zinloze procedure.

4    BEOORDELING

4.1    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Dat aan klager 1 niet een onherroepelijke voorwaardelijke schorsing is opgelegd, zoals de voorzitter heeft overwogen, maar een berisping maakt voor die beoordeling naar het oordeel van de raad geen verschil. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klagers aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. Gelet op het feitelijke verloop van de voorafgegane gebeurtenissen zoals door de deken weergegeven in diens aanbiedingsbrief aan de raad van 6 augustus 2014 stond het verweerster volstrekt vrij om in haar brief van 26 november 2013 de gevoelens van haar cliënte over de brief van klager 1 van 15 november 2013 te verwoorden, op de wijze zoals uit haar brief blijkt.

4.2    Nu het verzet van klagers tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, E. Bige, J.R.O. Dantuma en C.J. Lunenberg-Demenint, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22    december 2014.

griffier    voorzitter