Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-09-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:261

Zaaknummer

R. 4582/14.167

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Het gerechtshof Arnhem heeft klager bij arrest van 16 maart 2010 niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Nu tussen het arrest van het gerechtshof Arnhem en het indienen van de klacht reeds zo’n vier jaren zijn verstreken dient het beginsel van rechtszekerheid te prevaleren boven het ten gunste van klager wegende maatschappelijke belang dat het optreden van verweerder van toentertijd door de tuchtrechter kan worden getoetst. Dat klager er –zoals hij stelt- eerst na overleg met zijn (nieuwe) advocaat in maart 2014  achter is gekomen dat verweerder een beroepsfout zou hebben gemaakt is onvoldoende om hierop een uitzondering te maken, nu klager reeds sinds maart 2010 op de hoogte is van het arrest van het Gerechtshof. 

Inhoudsindicatie

Klachtkennelijk niet-ontvankelijk.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

 

De voorzitter van de Raad van Discipline heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam d.d. 18 augustus 2014 met kenmerk K107 2014 bm/sh, door de Raad ontvangen op 18 augustus 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

1.1 Verweerder heeft klager tussen 2007 en 2011 bijgestaan in een geschil tussen klager en een assurantiekantoor aangaande de verkoop van een assurantieportefeuille.

1.2 Klager, die daarvoor door (een) andere advoca(a)t(en) werd bijgestaan, heeft verweerder benaderd naar aanleiding van een tussenvonnis van de rechtbank Arnhem van 16 mei 2007. Verweerder heeft vervolgens namens klager appèl ingesteld tegen dit tussenvonnis.

1.3 Op 24 december 2010 is door verweerder appèl ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank Arnhem over de deelonderwerpen waar nog niet definitief over was beslist.

1.4 Bij arrest van het gerechtshof Arnhem heeft het hof onder meer het appèl tegen het tussenvonnis van 16 mei 2007 niet-ontvankelijk verklaard, omdat tussentijds appèl van dit tussenvonnis niet mogelijk was.

1.5 Bij brief van 18 april 2014 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.

 

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij tekort is geschoten in de behartiging van zijn belangen, omdat hij appèl heeft ingesteld bij het gerechtshof Arnhem tegen het tussenvonnis van 16 mei 2007, terwijl dit op grond van artikel 337 lid 2 Rv sinds 1 januari 2002 niet meer mogelijk is.

 

3 BEOORDELING

3.1 In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds. Deze afweging zal de tuchtrechter van geval tot geval dienen te maken, rekening houdende met de relevante feiten waarop de klacht betrekking heeft, het tijdstip waarop de klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen en behoren te zijn van de reden van zijn klacht, alsmede de moeilijkheden die de verweerder zal ondervinden om zich na een zeker tijdsverloop nog adequaat tegen de klacht te verweren. Toepassing van het beginsel van rechtszekerheid brengt mee dat van een klager verwacht kan worden dat hij niet te lang wacht. Daarbij is door het Hof van Discipline in uitspraken op dit punt, steeds afhankelijk van de omstandigheden van het geval, wel een termijn van ongeveer drie jaar aangehouden.

3.2 Het gerechtshof Arnhem heeft klager bij arrest van 16 maart 2010 niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Nu tussen het arrest van het gerechtshof Arnhem en het indienen van de klacht reeds zo’n vier jaren zijn verstreken dient het beginsel van rechtszekerheid te prevaleren boven het ten gunste van klager wegende maatschappelijke belang dat het optreden van verweerder van toentertijd door de tuchtrechter kan worden getoetst. Dat klager er –zoals hij stelt- eerst na overleg met zijn (nieuwe) advocaat in maart 2014  achter is gekomen dat verweerder een beroepsfout zou hebben gemaakt is onvoldoende om hierop een uitzondering te maken, nu klager reeds sinds maart 2010 op de hoogte is van het arrest van het Gerechtshof. 

3.3 Gelet op het voorgaande dient de klacht niet-ontvankelijk te worden verklaard.

 

4 BESLISSING

Wijst de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk af.

 

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 2 september 2014.

griffier                                                                         voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op  september 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.