Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-06-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:235

Zaaknummer

6981

Inhoudsindicatie

Appel niet mogelijk o.g.v. art. 46 lid 4 Advocatenwet.

Uitspraak

                                                                                          

Beslissing van 30 juni 2014

in de zaak 6981

 

naar aanleiding van het hoger beroep van:

 

 

klager

 

tegen:

verweerster

 

 

1          HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

’s-Gravenhage (verder: de raad) van 18 november 2013, onder nummer R.4227/13.134, aan partijen toegezonden op 19 november 2014 waarbij het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van de raad ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2013:165.

 

2          HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1      De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 3 december 2013 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2      Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-       de stukken van de eerste aanleg;

-       de brief van klager aan het hof d.d. 29 januari 2014;

-       de brief van klager aan het hof d.d. 27 maart 2014.

 

2.3      Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 9 mei 2014, waar verweerster is verschenen.

 

3          KLACHT

3.1       De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet. In de kern verwijt klager verweerster dat zij de rechtbank onjuiste gegevens en feiten heeft voorgelegd, meer in het bijzonder dat verweerster in het verweerschrift van 5 juli 2012 heeft gesteld dat klager foto’s heeft gemaakt van zijn dochter die seksueel van aard waren. Verweerster zou ook op de zitting van 19 april 2003 onjuiste gegevens en feiten hebben voorgelegd aan de rechtbank. Verweerster zou de  betreffende foto’s op onrechtmatige wijze hebben verkregen. Door het handelen van verweerster is klager in zijn naam en waardigheid aangetast.

 

4          BEOORDELING

4.1                  Artikel 46h lid 4 van de Advocatenwet bepaalt dat geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing van de Raad van Discipline tot niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het verzet, gedaan tegen een beslissing van de voorzitter van die raad waarbij een klacht als kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond dan wel van onvoldoende gewicht is afgewezen. Dit betekent, dat de Advocatenwet aan klager niet de mogelijkheid biedt om in hoger beroep te komen van de bestreden beslissing van de raad.

4.2      Klager dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep

 

 

          BESLISSING

Het Hof van Discipline:

 

          verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage van 18 november 2013, gewezen onder nummer R 4227/13.134

 

 

 

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, G.J. Niezink, T.E. van der Spoel en I.E.M. Sutorius, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2014.