Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-03-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:57

Zaaknummer

R. 4472/14.58

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk niet-ontvankelijkheid. Verweerder heeft zijn (waarnemende) werkzaamheden voor klager in 2010 afgerond. Nu tussen afronding van de zaak en het indienen van de klacht meer dan drie jaren zijn verstreken hoefde verweerder in beginsel geen rekening te houden met een klacht van klager. Klager heeft niet of onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij zijn klacht niet eerder heeft ingediend.

Uitspraak

 

De voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 3 maart 2014 met kenmerk K304 2013 bm/ksl, door de raad ontvangen op 4 maart 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Verweerder heeft in het kader van waarneming klager bijgestaan in een verdelingsprocedure. Op 31 maart 2010 heeft verweerder klager bijgestaan ter gelegenheid van de behandeling ter zitting, alwaar een schikking tussen partijen is getroffen.

1.2 Bij brief van 13 augustus 2013 heeft klager bij de deken een klacht tegen verweerder ingediend.

 

2. KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. In het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij

a.  voorafgaand aan de zitting geen persoonlijk onderhoud met klager heeft gehad over de inhoud van de zitting;

b. geen rekening heeft gehouden met de ziekte van klager. Door deze ziekte slikt klager medicijnen die zijn beoordelingsvermogen beïnvloeden;

c. klager niet heeft gemeld dat hij niet aanwezig hoefde te zijn op de zitting of uitstel kon vragen;

d. geen rekening heeft gehouden met de fiscale consequenties van de afspraken in het echtscheidingsconvenant.

  

3. BEOORDELING

3.1 In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds. Deze afweging zal de tuchtrechter van geval tot geval dienen te maken, rekening houdende met de relevante feiten waarop de klacht betrekking heeft, het tijdstip waarop de klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen en behoren te zijn van de reden van zijn klacht, alsmede de moeilijkheden die de verweerder zal ondervinden om zich na een zeker tijdsverloop nog adequaat tegen de klacht te verweren. Toepassing van het beginsel van rechtszekerheid brengt mee dat van een klager verwacht kan worden dat hij niet te lang wacht. Daarbij is door het Hof van Discipline in uitspraken op dit punt, steeds afhankelijk van de omstandigheden van het geval, wel een termijn van ongeveer drie jaar aangehouden.

3.2 Verweerder heeft zijn (waarnemende) werkzaamheden voor klager in 2010 afgerond. Nu tussen afronding van de zaak en het indienen van de klacht meer dan drie jaren zijn verstreken hoefde verweerder in beginsel geen rekening te houden met een klacht van klager. Klager heeft niet of onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij zijn klacht niet eerder heeft ingediend Daarom is zijn klacht kennelijk niet-ontvankelijkheid.

3.3 Ten overvloede overweegt de voorzitter dat in de situatie dat klager zijn klacht wel tijdig had ingediend, dit had geleid tot het oordeel dat de klachtonderdelen a tot en met d kennelijk ongegrond zijn. Door verweerder is onweersproken gesteld dat hij klager in de gelegenheid heeft gesteld om langs te komen voor een kennismakingsgesprek. Van dit aanbod heeft klager geen gebruik gemaakt. Gelet hierop kan klager niet achteraf met succes klagen dat er voorafgaand aan de zitting geen persoonlijk onderhoud is geweest.

3.4 Het had verder op de weg van klager gelegen verweerder op de hoogte te stellen van zijn ziekte en de gevolgen die deze voor hem (kunnen) hebben, zodat verweerder hier eventueel rekening mee had kunnen houden. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat klager hem hierover niet heeft geïnformeerd. Klager heeft evenmin aangetoond op welke wijze hij in zijn belangen is geschaad, doordat hij niet zou zijn geïnformeerd  dat het niet noodzakelijk was hij bij de zitting aanwezig zou zijn.

3.5 Klager en verweerder nemen tegenstrijdige standpunten in met betrekking tot het contact met de accountant. Bij gebrek aan schriftelijke stukken en een nadere onderbouwing kan de juistheid van de klacht niet worden vastgesteld.

3.6 Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard.

 

4. BESLISSING

Wijst de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk af.

  

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder, griffier op 27 maart 2014.

griffier                                                                         voorzitter

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 28 maart 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ‘s Gravenhage (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.