Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-04-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:98

Zaaknummer

14-43

Inhoudsindicatie

het tijdsverloop van ruim vier jaar tussen het beëindigen van de rechtsbijstand en het indienen van de klacht zonder daarvoor een goede verklaring te geven leidt tot het oordeel dat de klacht van klager tegen zijn eigen advocaat kennelijk niet-ontvankelijk is.

Uitspraak

Beslissing van 14 april 2014

in de zaak 14-43

naar aanleiding van de klacht van:

De heer [naam]

[adres]

klager

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna “de voorzitter”) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 17 maart 2014 met kenmerk RvT 13-0386 door de raad ontvangen op 18 maart 2014, en van de op de bij deze brief gevoegde inventarislijst vermelde stukken genummerd van 1 tot en met 3.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Klager heeft zich in de periode 2007-2009 tot verweerder gewend voor advies inzake problemen met geldbedragen die klager aan familieleden heeft uitgeleend en voor advies over de vraag of hij met behoud van uitkering zou kunnen verhuizen naar Frankrijk.

1.3    Bij brief van 5 december 2013 heeft de klager de onderhavige klacht bij de deken ingediend.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

wel een eigen bijdrage te incasseren maar de vragen die klager hem gesteld heeft niet te beantwoorden.

2.2        Klager stelt dat hij zich niet serieus genomen voelt.

3    VERWEER

3.1    Verweerder stelt dat hij voor de kwestie inzake de geldleningen voor klager een LAT-toevoeging heeft aangevraagd en verkregen. Hij heeft klager advies gegeven over deze kwestie en klager heeft de eigen bijdrage betaald.

3.2    Verweerder stelt dat klager hem inderdaad de vraag gesteld heeft of hij met behoud van uitkering naar het buitenland kon emigreren. Verweerder heeft navraag gedaan en heeft klager meegedeeld dat dat niet mogelijk was. Voor dit advies heeft hij klager geen kosten in rekening gebracht. Daarna is klager naar een ander advocatenkantoor gegaan.

3.3    Verweerder geeft aan dat de klacht naar zijn idee verjaard is.

4    BEOORDELING

4.1    Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

4.2    In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich niet na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter nog moet verantwoorden over zijn optreden van destijds. Deze afweging zal de tuchtrechter van geval tot geval dienen te maken, rekening houdende met de relevante feiten en omstandigheden, zoals daar zijn de aard en de ernst van de feiten waarop de klacht betrekking heeft, het tijdstip waarop de klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen en behoren te zijn van de reden van zijn klacht, alsmede de moeilijkheden die de verweerder zal ondervinden om zich na een zeker tijdsverloop nog adequaat tegen de klacht te verweren. In het algemeen geldt dat als een klacht bij de deken is binnengekomen binnen een termijn van drie jaren nadat het feit waarover wordt geklaagd zich heeft voorgedaan en de klager met de consequenties daarvan bekend is geworden, de redelijke termijn niet geschonden wordt geacht (Hof van Discipline 29 november 2013, nr 6723). Hoe langer het tijdsverloop is, des te zwaarder het belang gaat wegen dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Er komt een moment waarop dat belang hoe dan ook doorslaggevend wordt (Hof van Discipline 18 februari 2013, nr 6518).

4.3    In de onderhavige zaak valt bovenbedoelde belangenafweging uit ten gunste van verweerder, nu klager ruim vier jaar heeft laten verstrijken voor hij zijn klacht indiende. Klager heeft, ook nadat hem door de deken te kennen was gegeven dat de kans groot was dat de klacht niet-ontvankelijk zou worden verklaard, vanwege de tijd die verstreken is tussen het beëindigen van de rechtsbijstand en het indienen van de klacht, geen goede verklaring gegeven voor het lange wachten met de indiening van de onderhavige klacht. De voorzitter concludeert derhalve dat klager niet kan worden ontvangen in zijn klacht omdat hij een onredelijk lange termijn heeft laten verstrijken. De klacht is derhalve kennelijk niet-ontvankelijk.

BESLISSING

Wijst de klacht af.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 14 april 2014.

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 14 april 2014 per aangetekende post en per gewone post verzonden aan:

•    klager

en per gewone post aan:

•    verweerder

•    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

•    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten