Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-06-2014
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2014:152
Zaaknummer
7032
Inhoudsindicatie
Klacht over verdeling toevoegingsvergoeding ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 13 juni 2014
in de zaak 7032
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort
’s-Gravenhage (verder: de raad) van 16 december 2013, onder nummer R.4149/13.56, aan partijen toegezonden op 17 december 2013, waarbij een klacht van klager tegen verweerder ongegrond is verklaard.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2013:155.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 14 januari 2014 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 14 april 2014, waar verweerder is verschenen. Klager was met bericht afwezig en heeft zijn pleitaantekeningen op voorhand ingebracht.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.
3.2 In het bijzonder verwijt klager verweerder dat verweerder zich niet gehouden heeft aan de richtlijnen en verordeningen van de Nederlandse Orde van Advocaten met betrekking tot het in onderling overleg verdelen van de toevoegingsvergoeding tussen opeenvolgende advocaten in een strafzaak waarin gefinancierde rechtsbijstand wordt verleend. Verweerder heeft klager niet tijdig een voorstel tot vergoeding gedaan onder toezending van de vaststelling vergoeding van de Raad voor Rechtsbijstand. Voorst heeft hij jegens klager, ook in het traject ter zake de bemiddeling door de Deken, niet de benodigde welwillendheid die advocaten ten opzichte van elkaar dienen te betrachten, in aanmerking genomen. Verweerder heeft verder geen redelijk salaris in rekening gebracht.
4 FEITEN
In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft in de overwegingen 5.1 tot en met 5.6 gemotiveerd uiteengezet dat de in deze procedure aangevoerde feiten de aangevoerde klachten niet onderbouwen. Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere overwegingen en conclusies dan door de raad in zijn beslissing weergegeven. Het hof neemt daarom deze beslissing over.
5.2 De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage van 16 december 2013, gewezen onder nummer R.4149/13.56.
Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. A.B.A.P.M. Ficq, G.J.L.F. Schakenraad, H.J. de Groot en A.J. Louter, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Muller, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2014.