Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-06-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:178

Zaaknummer

R. 4523/14.108

Inhoudsindicatie

Klacht van client tegen advocaat.

Inhoudsindicatie

Uit de door verweerder overgelegde stukken volgt dat de kantoorgenoot van verweerder op 12 april 2013 een afschrift van het arrest van het Gerechtshof van 12 maart 2013 aan klaagster heeft doen toekomen, daarbij heeft gewezen op de cassatietermijn en heeft aangegeven dat zij geen cassatie voor klaagster zal instellen. Bij e-mail van 24 mei 2013 is het arrest nogmaals aan klaagster gezonden met onder meer de mededeling dat klaagster het dossier kan komen ophalen. Voorts kan uit de stukken (e-mail van 6 juni 2013 van mr. K. aan verweerster) worden opgemaakt dat klaagster de stukken voor het verstrijken van de cassatietermijn kon ophalen. Klaagster heeft dan ook op geen enkele wijze haar verwijt ter zake aannemelijk gemaakt.

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 12 mei 2014 met kenmerk K343 2013 bm/ksl, door de raad ontvangen op 13 mei 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Klaagster heeft zich tot verweerder gewend naar aanleiding van een declaratiegeschil met zijn voormalige advocaat.

1.2 Verweerder heeft namens klaagster hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 17 juni 2011, waarin klaagster is veroordeeld tot betaling van de betreffende declaraties.

1.3 Het Gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 12 maart 2013 het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd.

1.4 Bij ongedateerde brief, door de deken ontvangen op 30 september 2013, heeft klaagster een klacht tegen verweerster ingediend.

 

2. KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij zonder klaagsters toestemming werkzaamheden heeft verricht, klaagster niet goed heeft ingelicht en onzorgvuldig is geweest in de behartiging van klaagsters belangen.

2.2 Ter toelichting op de klacht heeft klaagster het volgende aangevoerd. Klaagster heeft verweerder nimmer opdracht gegeven hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 17 juni 2011. Voorts is klaagster nimmer op de hoogte gesteld van het feit dat verweerder het dossier van klaagster samen met zijn kantoorgenoot mr. K. zou behandelen. Klaagster heeft gesteld dat verweerder klaagsters dossier pas heeft terug gegeven na het verstrijken van de cassatietermijn, zodat er niet meer tijdig cassatie kon worden ingesteld. Ten slotte heeft klaagster gesteld dat verweerder niet heeft bemiddeld ter zake het gelegde beslag.

 

3. BEOORDELING

3.1 Klaagster heeft verweerder verweten dat hij hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 17 juni 2011, zonder dat klaagster hiertoe een opdracht zou hebben verstrekt. Uit de door verweerder overgelegde getekende opdrachtbevestiging van 15 september 2011 volgt dat klaagster wel degelijk opdracht aan verweerder heeft gegeven om hoger beroep in te stellen.

3.2 De juistheid van klaagsters stelling dat zij nimmer op de hoogte is gesteld van het feit dat verweerder de zaak samen met mr. K. behandelt, kan op basis van de stukken niet worden vastgesteld. Uit een brief van 3 augustus 2012 blijkt dat mr. K. klaagster heeft bevestigd dat zowel verweerder als zij de zaak behandelen. Tevens is in de door klaagster voor akkoord getekende opdrachtbevestiging van 15 september 2011 opgenomen dat klaagster geen bezwaar heeft gemaakt tegen een eventuele andere waarneming door een andere advocaat. Niet is gebleken dat klaagster hiertegen nadien bezwaar heeft gemaakt, zodat hierover thans ook niet met succes kan worden geklaagd.

3.3 Uit de door verweerder overgelegde stukken volgt dat de kantoorgenoot van verweerder op 12 april 2013 een afschrift van het arrest van het Gerechtshof van 12 maart 2013 aan klaagster heeft doen toekomen, daarbij heeft gewezen op de cassatietermijn en heeft aangegeven dat zij geen cassatie voor klaagster zal instellen. Bij e-mail van 24 mei 2013 is het arrest nogmaals aan klaagster gezonden met onder meer de mededeling dat klaagster het dossier kan komen ophalen. Voorts kan uit de stukken (e-mail van 6 juni 2013 van mr. K. aan verweerster) worden opgemaakt dat klaagster de stukken voor het verstrijken van de cassatietermijn kon ophalen. Klaagster heeft dan ook op geen enkele wijze haar verwijt ter zake aannemelijk gemaakt.

3.4 Ten aanzien van de bemiddelingspoging nemen partijen tegenstrijdige standpunten in. Klaagster heeft gesteld dat verweerder heeft aangegeven een week nodig te hebben om de beslaglegging te regelen. Verweerder heeft gesteld dat is afgesproken dat de rechtsbijstandverzekeraar van klaagster contact met verweerder zou opnemen, hetgeen blijkt uit de e-mail van 6 december 2013 van verweerder aan klaagster. Bij gebrek aan een nadere onderbouwing mist dit klachtonderdeel feitelijke grondslag.

3.5 Ook overigens kan niet worden vastgesteld dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster zou hebben gehandeld.

3.4 Gelet het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.

 

4. BESLISSING

Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.

  

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder, griffier op 5 juni 2014.

griffier                                                                         voorzitter

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 6 juni 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ‘s Gravenhage (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.