Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-11-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:342

Zaaknummer

7158

Inhoudsindicatie

Verwijt klager inadequaat te hebben bijgestaand. Ongegrond.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 21 november 2014

in de zaak 7158

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 14 april 2014, onder nummer 13-201, aan partijen toegezonden op 14 april 2014, waarbij een klacht van klager tegen verweerder ongegrond is verklaard.  

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2014:109.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 14 mei 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder;

-    e-mail van klager aan het hof d.d. 29 mei 2014;

-    brief van klager aan het hof d.d. 5 september 2014;

-    e-mail van klager aan het hof d.d. 6 september 2014.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 22 september 2014, waar mevrouw X. namens klager  en verweerder samen met zijn gemachtigde zijn verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    de belangen van klager niet goed te behartigen door hem ontijdig op de hoogte te stellen va het feit dat hij niet aanwezig zou zijn bij de mondelinge behandeling bij de meervoudige belastingkamer van de rechtbank Haarlem op 15 februari 2012 en door na te laten er voor te zorgen dat zijn vervanger voldoende op de hoogte was van de zaak om de zaak inhoudelijk te bepleiten;

b)    een schikking met het Openbaar Ministerie te hebben geblokkeerd en desgevraagd niet bereid te zijn geweest in overleg te treden met de belastinginspecteur over de fiscale component van de schikking;

c)    niet bereid te zijn geweest om klager te ontvangen om een inhoudelijk verweer tegen het vonnis van 16 februari 2012 van de meervoudige belastingkamer van de rechtbank Haarlem te bespreken en op te stellen;

d)    excessief te declareren, dan wel onvoldoende werkzaamheden te hebben verricht ten opzichte van de voorschotten die klager aan verweerder heeft betaald;

e)    zich ten onrechte te hebben onttrokken als advocaat in de belastingzaak omdat klager een klacht tegen hem had ingediend;

f)    de belangen van klager te hebben veronachtzaamd door namens de Stichting een procedure tegen klager te voeren.

4    FEITEN

    In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Er zijn weliswaar grieven tegen de feiten gericht, maar deze hebben betrekking op niet ter zake doende nuanceringen.

5    BEOORDELING

5.1    Er zijn grieven tegen de feiten gericht, maar deze hebben betrekking op niet ter zake doende nuanceringen en leiden niet tot een ander oordeel.

5.2    Met betrekking tot klachtonderdeel a. overweegt het hof dat de lezingen over wat er wel of niet gebeurd is ter zitting verschillen. Nu klager niet is verschenen ter zitting van het hof om daarover nadere duidelijkheid te geven, kan het hof niet tot een ander oordeel komen dan de raad.

5.3    Voor het overige heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van 14 april 2014 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 13-201.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. A.B.A.P.M. Ficq, A.D. Kiers-Becking, A.A.H. Zegers en N.H. van Everdingen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2014.