Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-12-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:380

Zaaknummer

7200

Inhoudsindicatie

Verwijt tegenstrijdige belangen te behartigen ongegrond. Slechts aandeelhouder is ontvankelijk en niet DGA van deze  aandeelhouder.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 1 december 2014

in de zaak 7200

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klagers

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 16 juni 2014, onder nummer ZWB 275 2013, aan partijen toegezonden op 17 juni 2014, waarbij een klacht van klagers tegen verweerder ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2014:151.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 9 juli 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 29 september 2014, waar klaagster sub 1, mede namens klaagster sub 2, en verweerder zijn verschenen. Klagers hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder namens zijn cliënte J. Holding BV het faillissement van L. Holding heeft aangevraagd met gebruikmaking van een (vermeende) vordering van

BV X op L. Holding BV als steunvordering en tevens door namens J. Holding BV en BV X een verzoekschrift ex artikel 474g Rv in te dienen. Er is sprake van behartiging van tegenstrijdige belangen nu L. Holding BV en J. Holding BV ieder voor 50% aandeelhouder in BV X zijn en beide ook bestuurder van BV X.

3.2    Klaagsters hebben ter toelichting op de klacht het volgende naar voren gebracht:

verweerder heeft zonder toestemming van klaagster in haar hoedanigheid van bestuurder van L. Holding BV als aandeelhouder van BV X, een vordering van BV X op L. Holding BV als steunvordering gebruikt. Daarmee trad verweerder bij de faillissementsaanvraag impliciet ook op voor BV X. Aangezien er al een klacht was ingediend tegen verweerder en hij bekend was met aandeelhoudersconflict had hij zich van dit optreden dienen te onthouden.

blijkens de uitspraak van het gerechtshof heeft verweerder meegewerkt aan het oneigenlijk gebruik van een zwaar drukmiddel en daarmee gehandeld in strijd met hetgeen een goed advocaat betaamt.

vervolgens heeft verweerder op 19 februari 2013, terwijl hij wist dat er een mondelinge behandeling bij de raad van discipline zou plaatsvinden, voor J. Holding BV en BV X een verzoek ex artikel 474g Rv ingediend. Het betrof geen kort geding zodat er geen spoedeisendheid speelde.

4    FEITEN

    In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft in de kop van de beslissing alleen klaagster sub 1 in haar beide hoedanigheden als klaagster aangemerkt. Evenwel dient ook klaagster sub 2 als zelfstandige klaagster te worden aangemerkt.

5.2    Voor zover verweerder heeft gemeend in zijn antwoordmemorie zelfstandig beroep in te stellen of incidenteel appel in te stellen overweegt het hof dat de Advocatenwet de geïntimeerde partij deze mogelijkheid niet biedt. Op grond van artikel 56 lid 3 van de Advocatenwet dienen partijen een beroep voorzien van gronden binnen de termijn van 30 dagen na de uitspraak van de raad bij de griffie van het hof in te dienen. Verlenging van die termijn door het indienen van een incidenteel beroep is op grond van deze bepaling niet mogelijk.

5.3    Klaagster sub 1 heeft als privépersoon onvoldoende rechtstreeks belang bij de klacht om ontvankelijk te worden geacht. Het betreft immers een geschil tussen de aandeelhouders van een vennootschap. Klaagster sub 2 is een van deze aandeelhouders en daarmee belanghebbende. Het hof zal de beslissing van de raad op dit punt (rov. 5.1) vernietigen en klaagster sub 1 niet-ontvankelijk verklaren.

5.4    Voor het overige heeft onderzoek in hoger beroep met betrekking tot de klacht van klaagster sub 2 niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.5    De grieven van klaagster sub 2 tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad ten aanzien van klaagster sub 2 dient te worden bekrachtigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

‘s-Hertogenbosch van 16 juni 2014, gewezen onder nummer ZWB-2013, voor zover de klacht van klaagster sub 1 ongegrond is verklaard;

en, opnieuw rechtdoende:

-    verklaart klaagster sub 1 niet-ontvankelijk;

-    bekrachtigt de beslissing voor zover de klacht van klaagster sub 2 ongegrond is verklaard.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, E. Schutte, D.J. Markx en V. Wolting, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2014.