Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-06-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:190

Zaaknummer

13-313

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij. Verzet tegen voorzittersbeslissing ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 30 juni 2014

in de zaak 13-313

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 21 januari 2014 op de klacht van:

mevrouw [naam]

klaagster

gemachtigde:

mr. M. Stol

Zeestraat 94a

2518 AD  Den Haag

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 20 december 2013 met kenmerk RvT 13-0327, door de raad ontvangen op 23 december 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    Bij beslissing van 21 januari 2014 heeft de voorzitter van de raad de klacht in al zijn onderdelen als kennelijk ongegrond afgewezen, welke beslissing op 22 januari 2014 is verzonden aan klaagster.

1.3    Bij brief van 31 januari 2014, door de raad per fax ontvangen op 31 januari 2014, heeft de gemachtigde van klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 31 maart 2014 in aanwezigheid van de gemachtigde van klaagster en van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 31 januari 2014 en van de aanvulling op het verzetschrift d.d. 3 februari 2014.

2    FEITEN EN KLACHT

2.1    Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klaagster in verzet in zoverre niet opkomt.

3    VERZET

3.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in.

3.2    Klaagster stelt dat de feiten die de voorzitter in zijn beslissing heeft opgenomen niet de feiten zijn die zij ten grondslag gelegd heeft aan haar klacht. Volgens klaagster gaat het er in haar klacht om of verweerder voor zijn cliënten kan executeren op basis van de cijfers die de heer Kluiters heeft opgesteld in combinatie met een winstverdeling die afwijkt van de door partijen gemaakte afspraken.

3.3    Klaagster werpt voorts een drietal grieven op tegen de beslissing van de voorzitter.

-    Klaagster is van oordeel dat r.o. 4.3, waarin de voorzitter overweegt dat het standpunt dat verweerder heeft ingenomen op zijn minst pleitbaar is, waarbij de voorzitter in aanmerking neemt dat ook de voorzieningenrechter de vorderingen van klaagster heeft afgewezen, onvoldoende dan wel ondeugdelijk gemotiveerd is;

-    Klaagster maakt bezwaar tegen r.o. 4.4, waarin de voorzitter overweegt dat gelet op alle omstandigheden de termijn die verweerder klaagster heeft gegeven om de cijfers de accepteren niet te kort is geweest;

-    Klaagster stelt dat de voorzitter ten onrechte in r.o. 4.4 heeft overwogen dat er een langere termijn dan twee dagen zou zijn gesteld door verweerder.

3.4    In de aanvulling op het verzetschrift stelt klaagster dat de voorzitter ten onrechte maar drie klachtonderdelen in zijn beoordeling heeft betrokken. In haar brief d.d. 4 november 2013 aan de deken heeft klaagster nog een vierde klachtonderdeel naar voren gebracht namelijk dat verweerder haar op ongeoorloofde wijze onder druk zet om de cijfers van de heer Kluiters te accepteren, en om de afwijkende verdelingspercentages te accepteren, door te dreigen met dwangsommen die zouden worden verbeurd en met executie van die beweerdelijk verbeurde dwangsommen.

4    BEOORDELING

4.1    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste feiten ten grondslag heeft gelegd aan de klacht, de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval.

4.2    De raad constateert dat het vierde klachtonderdeel, waarvan klaagster in haar aanvullend verzetschrift stelt dat de voorzitter dit ten onrechte niet in zijn beoordeling heeft betrokken, overeenkomt met klachtonderdeel b) en c). Het is dan ook begrijpelijk en juist dat de deken in zijn instructiebrief drie klachtonderdelen heeft genoemd en dat de voorzitter een oordeel heeft gegeven over deze drie klachtonderdelen.

4.3    Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.4    Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

    verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker,  C.W.J. Okkerse, E.J. Verster en A.M.T. Weersink,  leden, bijgestaan door mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 juni 2014.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 30 juni 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klaagster

en per gewone post aan:

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep worden ingesteld.