Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-03-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2014:97
Zaaknummer
14-33
Inhoudsindicatie
klager stelt dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door hij hem in de media heeft aangewezen als mogelijke dader van een moord waarvan de cliënt van verweerder als hoofdverdachte geldt. Hiermee heeft verweerder klager valselijk beschuldigd van moord. De voorzitter oordeelt dat niet is gebleken dat verweerder de grens die een advocaat heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen heeft overschreden. Klacht is kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 21 maart 2014
in de zaak 14-33
naar aanleiding van de klacht van:
De heer [naam]
[adres]
klager
tegen:
mr. [naam]
advocaat te [plaats]
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna “de voorzitter”) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 24 februari 2014 met kenmerk RvT 13-0319 door de raad ontvangen op 25 februari 2014, en van de op de bij deze brief gevoegde inventarislijst vermelde stukken genummerd van 1 tot en met 3.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Verweerder staat als strafrechtadvocaat de heer V. bij, die sinds 12 december 2010 wordt verdacht van moord op zijn ex-vriendin, mevrouw W.
1.3 Bij brief van 3 oktober 2013 heeft de klager de onderhavige klacht bij de deken van de orde van advocaten ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
klager in de media aan te wijzen als verdachte van de moord op mevrouw W. en hem daarmee valselijk te beschuldigen van moord.
2. 2 Klager stelt dat door justitie volledig is uitgesloten dat hij betrokken is bij de moord. Volgens klager staat zijn leven door de handelwijze van verweerder volledig op zijn kop en heeft hij last van stemmingswisselingen, emotionele uitbarstingen, slechte nachtrust, toename alcoholgebruik en angsten waardoor hij medicatie moet innemen. Voorts stelt klager dat hij als gevolg van de handelwijze van verweerder geconfronteerd wordt met beschuldigingen op straat en op internet waardoor hij weinig kans heeft op het vinden van een baan heeft.
3 VERWEER
3.1 Het verweer komt voor zover noodzakelijk bij de beoordeling van de klacht aan de orde.
4 BEOORDELING
4.1 Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.
4.2 Van belang is dat klager zich met zijn klacht niet tot zijn eigen advocaat richt maar tot de advocaat van een derde. Voor de beoordeling van deze klacht geldt dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Daarbij geldt wel dat, in het belang van een goede beroepsuitoefening, de advocaat daarbij geen onnodig nadeel of leed aan derden toebrengt en dat advocaten zich onthouden van uitlatingen die als onnodig kwetsend of grievend moeten worden aangemerkt.
4.3 Verweerder heeft aangegeven dat hij nimmer gesteld heeft dat klager schuldig is aan de moord. Wel heeft hij, onder meer tijdens de behandeling in hoger beroep, gewezen op tegenstrijdigheden in het dossier, onder meer in de verklaring die klager heeft afgelegd in relatie met verklaringen van andere getuigen. Verweerder heeft het Openbaar Ministerie verzocht om nader onderzoek te doen, onder meer naar het handelen van klager tijdens de dagen rond de dood van mevrouw W.
4.4 In deze handelwijze van verweerder kan de voorzitter geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen zien. Integendeel, het behoort tot de taak van verweerder om de belangen van zijn cliënt zo goed mogelijk te behartigen. Niet gebleken is dat verweerder de in 4.2 beschreven grens aan de vrijheid van de advocaat om de belangen van zijn cliënt te behartigen heeft overschreden. De klacht is dan ook kennelijk ongegrond.
BESLISSING
Wijst de klacht af.
Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 21 maart 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 24 maart 2014 per aangetekende post en per gewone post verzonden aan:
• klager
en per gewone post aan:
• verweerder
• de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland
• de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten