Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-02-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:5

Zaaknummer

R. 4441/14.27

Inhoudsindicatie

Over de inhoud van de door verweerster afgelegde verklaringen in de voorgelegde klachtprocedure kan na de uitspraak van het Hof van Discipline geen nieuwe klacht worden ingediend. Dit klachtonderdeel is kennelijk niet-ontvankelijk.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Ook het andere klachtenonderdeel is kennelijk niet-ontvankelijk, nu over dat klachtonderdeel ook reeds eerder een beslissing is gegeven.

Uitspraak

 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline hierna "de voorzitter" heeft kennis  genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 28 januari 2014 met kenmerk K007 2014 bm/ksl, door de raad ontvangen op 29 januari 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Klager heeft een klacht ingediend tegen verweerster.

1.2 Deze klacht is bij beslissing van 5 november 2012 van de Raad van Discipline ongegrond verklaard.

1.3 Het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 16 augustus 2013 de beslissing van 5 november 2012 van de raad bekrachtigd.

1.4 Bij brief van 6 januari 2014 heeft klager een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken.

 

2. KLACHT

2.1 Klager verwijt verweerster dat zij tijdens de procedure betreffende het onderzoek naar en de beoordeling van een eerder door klager tegen haar ingediende klacht zowel mondeling als schriftelijk valse verklaringen heeft afgelegd ten overstaan van respectievelijk de deken, de Raad en het Hof van Discipline omtrent:

  a) in hoeverre zij de zogenaamde derde WW-optie aan klagers toenmalige werkgever en klager heeft voorgelegd en de werkgever daar afwijzend op heeft gereageerd;

  b) de inhoud van een telefoongesprek tussen klager en verweerster op 10 juni 2013 (bedoeld zal zijn 10 juni 2011 red.).

 

3. BEOORDELING

3.1 Het eerste onderdeel van klagers klacht heeft betrekking op de handelwijze van verweerster betreffende de “WW-optie” ter zake de beëindiging van klagers arbeidsovereenkomst met zijn toenmalig werkgever. Hierover heeft klager reeds eerder geklaagd zoals blijkt uit klachtonderdeel 3 van de klacht met kenmerk K252 2010/2011, R. 3902/12.36. De handelingen en uitlatingen die klager aan verweerster toeschrijft zouden door laatstbedoelde gedurende het onderzoek naar de klacht door de verschillende instanties zijn gepleegd/gedaan. Zij zijn dus daarmee ook onderwerp van het destijds uitgevoerde onderzoek geweest. Niet is gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden die geen onderwerp van dat onderzoek zijn geweest. Vaste jurisprudentie is dat een klacht, als daarover een beslissing is gegeven, niet ten tweede male aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd. Dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk niet- ontvankelijk.

3.2 Het tweede klachtonderdeel heeft betrekking op de handelwijze van verweerster tijdens het onderzoek en de tuchtrechtelijke procedures naar aanleiding van klagers eerste klacht. Naar de mening van klager heeft verweerster onjuiste verklaringen afgelegd omtrent de inhoud van het met klager op 10 juni 2011 gevoerde telefoongesprek. Uit de uitspraak van het Hof van Discipline van 26 augustus 2013 blijkt dat klager de inhoud van het door hem bedoelde telefoongesprek op 10 juni 2011 in de klachtprocedure R. 3902/12.36 (kenmerk Hof 6630) bij het Hof van Discipline aan de orde heeft gesteld. Indien klager van mening is dat de stellingen van verweerster aangaande het telefoongesprek van 10 juni 2011 onjuist zijn, was het aan klager om de onjuistheid daarvan in de procedures bij de Raad en vervolgens het Hof van Discipline aan te tonen. Op basis van de stellingen van klager en verweerster heeft het Hof van Discipline  kennelijk geen aanleiding gezien tot een andere beslissing te komen dan hiervoor vermeld. Tegen een beslissing van het Hof van Discipline staat geen rechtsmiddel open. Dit betekent dat de tuchtrechtelijke procedure over de inhoud van de stellingen van de klager en de advocaat in kwestie gesloten is. Over de inhoud van de door verweerster afgelegde verklaringen in de voorgelegde klachtprocedure kan na de uitspraak van het Hof van Discipline van 26 augustus 2013 geen nieuwe klacht worden ingediend. Dit klachtonderdeel is eveneens kennelijk niet-ontvankelijk.

 

4. BESLISSING

Wijst de klachtonderdelen a en b  als kennelijk niet-ontvankelijk af.

  

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder, griffier op 21 februari 2014.

griffier                                                                         voorzitter

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 24 februari 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ‘s-Gravenhage (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.