Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-05-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:196

Zaaknummer

14-65

Inhoudsindicatie

Klacht tegen curator in het faillissement van de werkgever van klaagster. Klaagster verwijt verweerder dat hij niets, althans veel te laat, heeft gedaan met door haar aangedragen informatie en de door haar ingediende vordering. Voorzittersbeslissing. Ook bij optreden in de kwaliteit van curator zijn advocaten onderworpen aan het tuchtrecht maar dat wordt pas van belang als de advocaat in kwestie zich in die kwaliteit zo gedraagt dat hij bij dat optreden de goede naam van de advocatuur schade toebrengt. Voor het overige en in het bijzonder waar het gaat om de beslissingen die een curator moet nemen legt deze verantwoording af aan de rechter-commissaris en in de faillissementsverslagen. Dat is in dit geval gebeurd. En blijkbaar heeft de rechter-commissaris geen aanleiding gezien om de curator in de koers die hij ten opzichte van de werkgever van klaagster meende te moeten volgen bij te sturen. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 30 mei 2014

in de zaak 14-65

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw X

wonende te A

klaagster

tegen:

mr. Y

advocaat te B

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 1 mei 2014 met kenmerk K14/31, door de raad ontvangen op 2 mei 2014 en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Op 9 juni 2013 is het faillissement uitgesproken van G B.V. met benoeming van verweerder tot curator. Klaagster was bij de gefailleerde vennootschap in dienst. Klaagster heeft verweerder een aantal feiten en omstandigheden onder de aandacht gebracht die haar tot de conclusie leidden dat de bestuurder van de gefailleerde, een zekere H, zich schuldig had gemaakt aan onbehoorlijk bestuur. De curator heeft dat onderzocht en is tot de slotsom gekomen dat H weliswaar verwijtbaar heeft gehandeld, onder meer door klanten niet naar behoren de diensten te verlenen waartoe de gefailleerde vennootschap zich had verbonden, maar dat de verwijten niet zodanig ernstig waren dat verweerder H in zijn kwaliteit van bestuurder (met succes) zou kunnen aanspreken. Uit het dossier blijkt dat klaagster zich daarover ook tot de rechter-commissaris heeft gewend en dat verweerder naar aanleiding daarvan de rechter-commissaris daaromtrent in zijn brief van 19 februari 2014 nog afzonderlijke tekst en uitleg heeft gegeven.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder als curator niets heeft gedaan met het door klaagster in haar mailberichten van 23 juli en 17 september 2013 gestelde wanbeleid van de bestuurder van de inmiddels gefailleerde vennootschap,

b)    op de namens klaagster bij brief van 25 oktober 2013 ingediende vordering pas bij brief van 17 december 2013 is gereageerd, waarbij ook nog een rekenfout is gemaakt van € 30,-,

c)    niet is gereageerd op de mail van klaagster van 4 januari 2013, waarin zij om opheldering heeft verzocht.

3    BEOORDELING

3.1    Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

3.2    De klacht betreft het optreden van verweerder als curator. Ook bij optreden in die kwaliteit zijn advocaten onderworpen aan het tuchtrecht maar dat wordt pas van belang als de advocaat in kwestie zich in die kwaliteit zo gedraagt dat hij bij dat optreden de goede naam van de advocatuur schade toebrengt. Voor het overige en in het bijzonder waar het gaat om de beslissingen die een curator moet nemen legt deze verantwoording af aan de rechter-commissaris en in de faillissementsverslagen. Dat is in dit geval gebeurd. En blijkbaar heeft de rechter-commissaris geen aanleiding gezien om de curator in de koers die hij ten opzichte van H meende te moeten volgen bij te sturen. Klaagster zal zich daarbij neer moeten leggen. De tuchtrechter mist de bevoegdheid om zich direct te bemoeien met de wijze waarop een faillissement moet worden afgewikkeld.

3.3    Dat verweerder zich niet heeft gedragen zoals een goed advocaat betaamt door te beslissen zoals hij deed komt niet uit de verf. Daarop sneuvelt klachtonderdeel a. Voor klachtonderdeel b geldt dat het feit dat het enige tijd heeft gekost voordat verweerder – blijkbaar niet helemaal foutloos – reageerde op de ingediende vordering van klaagster geen handelen oplevert dat een betamelijk handelend advocaat niet mag overkomen. Deze beide klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond.

3.4    Het valt niet in te zien waarom verweerder, die zijn verslaglegging op orde had en die de rechter-commissaris op verzoek van de laatste naar aanleiding van de klacht die klaagster daarover tot de rechter-commissaris had gericht opheldering heeft gegeven over zijn beslissing om H niet wegens onbehoorlijk bestuur aan te spreken, ook nog eens met klaagster in contact had moeten treden over haar visie dat dit wel had gemoeten. Ook klachtonderdeel c is derhalve kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De klacht wordt afgewezen.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. A.M. van Rossum, als griffier op 30 mei 2014.

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 2 juni  2014 per aangetekende post verzonden aan:

-    klaagster

en per gewone post aan:

-    klaagster

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten