Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-05-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2014:129
Zaaknummer
ZWB 346 - 2013
Inhoudsindicatie
Ondanks datgene wat zich in klaagsters leven heeft voorgedaan is de termijn waarbinnen de klacht is ingediend onredelijk lang, zodat verweerders belang bij rechtszekerheid dient te prevaleren en de klacht terecht kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard.Geen nieuwe feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel dan dat van de voorzitter leiden.
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 26 mei 2014
in de zaak ZWB 346-2013
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 3 december 2013op de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij beslissing van 3 december 2013heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 3 december 2013 is verzonden.
1.2 Bij brief d.d. 6 december 2013, door de raad per fax ontvangen op 6 december 2013, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.3 Het verzet is behandeld ter mondelinge behandeling op 31 maart 2014. Bij de mondelinge behandeling is klaagster verschenen.Verweerder is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van:
- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en de onderliggende stukken;
- het verzetschrift van klaagster d.d. 6 december 2013;
- de nagekomen brief van klaagster met bijlagen d.d. 8 maart 2014;
- het nagekomen faxbericht van verweerder d.d. 24 maart 2014 waarin hij aangeeft wegens dringend opgekomen verplichtingen niet in de gelegenheid te zijn om de mondelinge behandeling van de raad bij te wonen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 Verweerder heeft in het verleden opgetreden als advocaat van de in 1993 overleden vader van klaagster. Na diens overlijden heeft verweerder de executeur-testamentair bijgestaan.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt in dat verweerder verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder door intimidatie, juridische unfairness en het achterhouden van bewijsmateriaal schade aan klaagster heeft toegebracht waardoor zij in haar bestaansrecht is geraakt.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:
1. Uit de voorzittersbeslissing blijkt niet dat bij de afwijzing van de klacht de inhoud van de klacht (namelijk het functioneren van verweerder zowel in als buiten de rechtszaal, derhalve ook als deken) een rol heeft gespeeld;
2. Het is niet correct om een verjaringstermijn te hanteren; bovendien zijn de intimidaties van verweerder van later dan 2004.
4 BEOORDELING
4.1 Klaagster heeft in haar verzetschrift naar voren gebracht dat het niet correct is om een verjaringstermijn te hanteren. De raad is echter van oordeel dat de voorzitter in dit verband terecht heeft overwogen dat tegenover het maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst, het belang van de advocaat staat dat hij er ter wille van de rechtszekerheid van uit moet kunnen gaan dat zijn optreden na verloop van een redelijke termijn niet meer tuchtrechtelijk ter discussie kan worden gesteld.
4.2 De voorzitter heeft voorts terecht vastgesteld dat de klacht betrekking heeft op het functioneren van verweerder in de periode tot 2004, waarover klaagster zich bij brief d.d. 27 juni 2013, derhalve negen jaar later, heeft beklaagd. Klaagster heeft in haar verzetschrift naar voren gebracht dat de intimidaties van verweerder van later dan 2004 zijn, doch klaagster heeft deze stelling naar het oordeel van de raad onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd, zodat die stelling niet is komen vast te staan.
4.3 De raad is van oordeel dat, ondanks datgene wat zich in klaagsters leven heeft voorgedaan, de termijn waarbinnen de klacht is ingediend onredelijk lang is. Verweerders eerdergenoemde belang bij rechtszekerheid dient in dit geval te prevaleren boven klaagsters belang om verweerders optreden alsnog door de tuchtrechter te laten toetsen.
4.4 Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter terecht geoordeeld tot de kennelijke niet-ontvankelijkheid van de klacht. Aan de inhoudelijke beoordeling van de klacht is dan ook niet toegekomen.
4.5 Derhalve concludeert de raad dat het onderzoek in verzet niet heeft geleid tot de vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter, waarmee de raad zich verenigt. Mitsdien zal het verzet als ongegrond moeten worden afgewezen.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven doormw. mr. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. R.G.A.M. Theunissen, M.B.Ph. Geeraedts, L.J.G. de Haas en A. Groenewoud, leden, bijgestaan door mw. mr. Th.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 mei 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 27 mei 2014
per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland West-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.