Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-05-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:132

Zaaknummer

14-107A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Verweerder zou zich in een processtuk onnodig grievend hebben uitgelaten over klagers. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 22 mei 2014

in de zaak 14-107A

naar aanleiding van de klacht van:

1. De heer ;

2. BV

klagers

tegen:

de heer mr.

advocaat te Amsterdam

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: “de voorzitter”) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 22 april 2014, door de raad ontvangen op

24 april 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager sub 1 is middellijk bestuurder en enig aandeelhouder van klaagster sub 2.

1.3 De voormalige advocaat van verweerders cliënt, mr. X., heeft namens haar toenmalige cliënt conservatoir beslag gelegd op een aan klaagster sub 2 in eigendom toebehorende garagebox.

1.4 In de bodemprocedure heeft klaagster sub 2 in reconventie een verklaring voor recht gevraagd dat verweerders cliënt aansprakelijk is voor de schade die klaagster sub 2 door de genoemde beslaglegging lijdt. Die vordering is toegewezen, waarna klaagster sub 2 een schadestaatprocedure tegen verweerders cliënt is begonnen.

1.5 Mr. X is in staat van faillissement verklaard. In de schadestaatprocedure treedt verweerder op voor de voormalige cliënt van mr. X. In deze schadestaatprocedure heeft onder andere een comparitie van partijen plaatsgevonden.

1.6 In zijn (pleit)aantekeningen voor de comparitie heeft verweerder onder meer geschreven dat klaagster sub 2 “een wonderlijk en ongeloofwaardig verhaal” heeft gepresenteerd dat “aan alle kanten rammelt”. Bovendien heeft verweerder de woorden “truc” en “verzonnen verhaal” gehanteerd.

2 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet nu hij zich op onnodig grievende wijze over klager sub 1 heeft uitgelaten door klagers “zwart te maken” door middel van beschuldigingen over het verzinnen van verhalen, fraude en bedrog.

3 BEOORDELING

3.1 Op de klacht kan met toepassing van artikel 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

3.2 De klacht betreft de advocaat van de wederpartij. De voorzitter stelt voorop dat aan de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

3.3 Verweerder heeft toegelicht dat hij de onder randnummer 1.6 genoemde bewoordingen heeft gebruikt ter toelichting op het feitencomplex in de door hem voor zijn cliënt behandelde zaak.

3.4 In de schadestaatprocedure is onder meer aan de orde geweest de vraag of klagers verweerders cliënt van een op handen zijnde verkoop van genoemde garagebox op de hoogte hebben gebracht en of zij toen hebben verzocht om het op deze garagebox rustende beslag door te halen. Verweerder stelt dat hij niet beschikte over stukken die de stellingen van klagers konden staven en dat hij overigens mocht afgaan op de juistheid van hetgeen zijn cliënt hem vertelde. Op basis daarvan achtte verweerder het gebruik van de genoemde bewoordingen in het belang van zijn cliënt en niet onnodig grievend.

3.5 Onder verwijzing naar de in randnummer 3.2 genoemde maatstaf en in het licht van het voorgaande, acht de voorzitter de uitlatingen van verweerder niet onnodig grievend; van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake.

3.6 De klacht is dan ook kennelijk ongegrond.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 22 mei 2014.

 

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 22 mei 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klagers 

en per gewone post aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klagers en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.