Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-03-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:33

Zaaknummer

13-218

Inhoudsindicatie

De advocaat heeft beleidsvrijheid bij het behartigen van de belangen van de eigen cliënt. Verweerster heeft twee maal overleg gevoerd met haar cliënt en bij die gelegenheid besproken welke strategie zou worden gevoerd. Tussentijds is er ook nog telefonisch overleg gevoerd. De verwijten dat verweerster onvoldoende met klager zou hebben gecommuniceerd en geen acht zou hebben geslagen op de informatie die door klager heeft aangedragen, komen de raad onjuist voor.

Uitspraak

Beslissing van 10 maart 2014

in de zaak 13-218

naar aanleiding van de klacht van:

de heer [        ]

adres

klager

tegen:

mw mr. X

advocaat te U.

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 11 september 2013 met kenmerk RvT 13-0139 door de raad ontvangen op 12 september 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 januari 2014 in aanwezigheid van klager en verweerster. Bij die behandeling werd verweerster bijgestaan door mr. Hendrickx. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Tijdens de behandeling hebben zowel klager als mr. Hendrickx een pleitnota voorgedragen. Deze pleitnota’s maken integraal onderdeel uit van het proces-verbaal.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken zoals vermeld op de bij de brief gevoegde inventarislijst.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerster heeft klager in hoger beroep bijgestaan in klagers strafzaak. Het hoger beroep heeft gediend op 22 april 2013. Naar aanleiding van het arrest van het hof is cassatie ingesteld.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    klager geen adequate juridische bijstand te verlenen;

b)    geen aandacht te besteden aan door klager overgelegde informatie, en geen van de door klager aangedragen getuigen op te roepen, waardoor klagers verdediging is geschaad;

c)    onvoldoende met klager te overleggen over de verdedigingsstrategie.

4    BEOORDELING

4.1    Alle drie de klachtonderdelen betreffen de kwaliteit van de dienstverlening. Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.2    Voorop staat dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt of adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.

4.3    Tegenover de verwijten van klager heeft verweerster uiteengezet waarom zij de zaak heeft aangepakt zoals zij heeft gedaan. Deze aanpak komt de raad niet onjuist voor. De raad heeft daarbij betrokken dat verweerster twee maal overleg met klager heeft gevoerd. Tijdens het eerste onderhoud is uitleg gegeven over de wijze waarop de verdediging zou worden gevoerd en is met klager de strategie besproken. Besproken is toen dat er verklaringen van getuigen nodig waren om de stellingen van klager te onderbouwen. Door klager is erkend dat er tussen die besprekingen ook nog telefonisch overleg is geweest, met name om de e-mails die klager aan verweerster had gestuurd te bespreken. Het verwijt dat verweerster geen acht zou hebben geslagen op de informatie die klager via de e-mail en in het overleg heeft aangedragen, komt de raad dan ook niet juist voor.

4.4    Ook het verwijt van klager dat verweerster zou hebben nagelaten de door klager aangevoerde getuigen op te roepen, slaagt niet. Verweerster heeft in dit verband gesteld dat zij klager heeft uitgelegd dat de door hem voorgestelde getuigen (onder meer de hoofdofficier van justitie en de sociaal rechercheur) niet konden bijdragen aan de verdediging. Verweerster heeft voorts onbetwist gesteld dat de getuigen die klager aandroeg, in een zodanig laat stadium werden opgevoerd dat het niet waarschijnlijk was dat het hof de getuigen nog zou willen toestaan. Ook op dit punt kan verweerster dan ook geen verwijt worden gemaakt.

4.5    Tenslotte blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof dat verweerster zich niet met het standpunt van het Openbaar Ministerie heeft verenigd, zoals klager stelt, maar dat zij vrijspraak heeft bepleit.

4.6    Ook overigens is niet gebleken dat verweerster onvoldoende adequate juridische bijstand zou hebben verleend. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake.

4.7    Op grond van het voorgaande komt de raad tot de slotsom dat de klachtonderdelen 1, 2 en 3 ongegrond zijn.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, J.H. Brouwer, R.J.A. Dil, P.R.M. Noppen, leden, bijgestaan door mr. G.H.J. Spee als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 maart 2014.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 10 maart 2014 per aangetekende post verzonden aan:

-    Klager

-    Verweerster

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.