Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-07-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:196

Zaaknummer

R. 4563/14.148

Inhoudsindicatie

Kwaliteit dienstverlening. Het enkele feit dat de Rechtbank een voor klager negatief eindvonnis heeft gewezen, is onvoldoende om achteraf te stellen dat de procedure niet gevoerd had moeten worden. Op basis van hetgeen over en weer is gesteld kan niet worden geconcludeerd dat de werkzaamheden van verweerder ondermaats waren dan wel dat hij anderszins tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

 

De voorzitter van de Raad van Discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 1 juli 2014 met kenmerk R 2014/57, door de raad ontvangen op 2 juli 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Verweerder heeft klager bijgestaan in een geschil met S&W.

1.2 Op 10 april 2013 heeft de Rechtbank bepaald dat S&W (en overige partijen) een bedrag van € 42.907,00, vermeerderd met rente aan klager dient te betalen. Daarnaast is bepaald dat klager een bedrag van € 116.157,07, vermeerderd met rente, aan S&W dient te betalen.

1.3 Bij brief van 25 juni 2014 heeft de gemachtigde van de vennoot van klager een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.

 

2. KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij zijn zorgplicht heeft geschonden door bij het aannemen van de zaak niet in te schatten of een procedure kans van slagen had. Klager meent dat geen procedure tegen S&W gevoerd had moeten worden, nu dit bij voorbaat kansloos was. Verweerder had klager in plaats daarvan moeten adviseren de betrokken notaris aansprakelijk te stellen voor zijn nalatigheid. Klager stelt dat onderzoek moet worden gedaan naar de oorsprong van het geschil om een kans van slagen vast te kunnen stellen. Een dergelijk onderzoek heeft niet plaatsgevonden.

  Tenslotte eist klager terugbetaling van alle declaraties, creditering van alle nog niet betaalde declaraties, een schadevergoeding van € 20.000,-- voor de maatschappelijke en geestelijke schade en een compensatie van € 4.500,-- voor het administratieve onderzoek. 

 

3. BEOORDELING

3.1 Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

3.2 Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en de cliënt daarover te informeren. De cliënt dient door de advocaat gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en het kostenrisico is. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daar aan te stellen eisen.

3.3 Klager verwijt verweerder dat hij zijn zorgplicht heeft geschonden door onvoldoende onderzoek te doen bij aanvang van de zaak. Als gevolg daarvan is niet de notaris maar S&W gedagvaard. Daarnaast meent klager dat verweerder ten onrechte de vennoot van klager niet heeft aangeraden de door de wederpartij voorgestelde schikking te accepteren. Klager meent dat verweerder de vennoot van klager in deze zaak onjuist heeft geadviseerd. Verweerder heeft betwist dat er sprake is van een onjuiste advisering en heeft gesteld dat iedere stap in overleg met klager en de vennoot van klager heeft plaatsgevonden.

3.4 Het enkele feit dat de Rechtbank een voor klager negatief eindvonnis heeft gewezen, is onvoldoende om achteraf te stellen dat de procedure niet gevoerd had moeten worden. Op basis van hetgeen over en weer is gesteld kan niet worden geconcludeerd dat de werkzaamheden van verweerder ondermaats waren dan wel dat hij anderszins tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De gedragingen van verweerder zijn, gemeten naar de in 3.1 genoemde maatstaf, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

3.4 De Raad van Discipline is niet bevoegd te oordelen over een vordering dat een advocaat een door zijn gedraging veroorzaakte schade geheel of gedeeltelijk dient te vergoeden. Een dergelijke vordering dient aanhangig te worden gemaakte bij de civiele rechter.

3.5 Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.

 

4. BESLISSING

Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.

  

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder, griffier op 15 juli 2014.

griffier                                                                         voorzitter

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 16 juli 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ‘s Gravenhage (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.