Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-09-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2014:335
Zaaknummer
14-145
Inhoudsindicatie
Klager klaagt tegen een advocaat, die inmiddels niet meer op het tableau staat, op wie hij een geldvordering heeft. Verweerder betaalde deze vordering niet (tijdig). Klacht is kennelijk ongegrond. Er is geen verband tussen de verweten gedraging en de praktijkuitoefening van verweerder dus beperkte toetsing. De handelwijze van verweerder kan niet gekwalificeerd worden als ‘in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd’.
Uitspraak
Beslissing van 17 september 2014
in de zaak 14-145
naar aanleiding van de klacht van:
De heer [naam]
[adres]
klager
tegen:
mr. [naam]
tot 31 december 2013 advocaat in het arrondissement [naam arrondissement]
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna “de voorzitter”) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 26 augustus 2014 met kenmerk RvT 14-0022 door de raad ontvangen op 27 augustus 2014, en van de stukken die zijn vermeld op de zich bij deze brief bevindende inventarislijst en zijn genummerd van 1 tot en met 8.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Klager heeft een gerechtelijke procedure tegen verweerder aangespannen bij de sector kanton van de rechtbank Midden-Nederland ter incasso van een vordering van € 500,--.
1.3 Bij vonnis van 4 september 2013 heeft de kantonrechter de vordering van klager op verweerder vermeerderd met rente toegewezen met veroordeling van verweerder in de proceskosten. Verweerder heeft geen verweer gevoerd in de procedure.
1.4 Op 30 oktober 2013 en op 6 november 2013 is door de kantonrechter een herstelvonnis gewezen waarin het adres van klager (tweemaal) is gerectificeerd.
1.5 Klager heeft het vonnis van 4 september 2013 alsmede de rectificatievonnissen van 30 oktober 2013 en 6 november 2013 op 22 november 2013 door de deurwaarder aan verweerder laten betekenen met bevel tot betaling en met aanzegging van executie indien niet tijdig zou worden betaald.
1.6 Bij brief van 31 december 2013 heeft klager de onderhavige klacht bij de deken ingediend. Verweerder had op dat moment de vordering van klager niet betaald.
1.7 Op 15 april 2014 heeft er een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerder onder leiding van mr. R.W. Karskens, lid van de raad van toezicht van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland. Op dat moment had verweerder de vordering inmiddels betaald.
1.8 Bij brief van 8 mei 2014 heeft klager de deken laten weten dat hij zijn klacht toch wil voorleggen aan de raad van discipline.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
niet te voldoen aan de inhoud van het vonnis van 4 september 2013;
3 VERWEER
3.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de klacht niets te maken heeft met zijn handelen als advocaat en dat klager om die reden niet ontvankelijk is.
4 BEOORDELING
4.1 Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.
4.2 De voorzitter stelt vast dat uit de stukken op geen enkele wijze is gebleken dat en op welke wijze de verweten gedraging verband houdt met de praktijkuitoefening van verweerder. Het feit dat verweerder in gebreke is gebleven met het voldoen van zijn schuld aan klager beschouwt de voorzitter dan ook als een privé gedraging.
4.3 Een klacht over een privé gedraging van een advocaat is steeds ontvankelijk. Conform vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline wordt deze echter slechts dan (vol) getoetst aan de in artikel 46 Advocatenwet genoemde maatstaven indien daartoe voldoende aanknopingspunten met de praktijkuitoefening zijn; in andere gevallen geldt de beperkte maatstaf of de gedraging van de advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht.
4.4 In het onderhavige geval blijkt uit de stukken op geen enkele wijze van enig verband tussen de verweten gedraging en de praktijkuitoefening van verweerder. Dit betekent dat de voorzitter de beperkte maatstaf zal toepassen en zal beoordelen of de gedraging van verweerder in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht. De voorzitter is van oordeel dat dat niet het geval is. Verweerder heeft aangegeven dat hij niet (eerder) betaald heeft omdat hij daartoe op dat moment niet in staat was. Deze handelwijze van verweerder kan niet gekwalificeerd worden als ‘in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd’. De klacht is derhalve kennelijk ongegrond.
BESLISSING
Wijst de klacht af.
Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 17 september 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 17 september 2014 per aangetekende post en per gewone post verzonden aan:
• klager
en per gewone post aan:
• verweerder
• de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland
• de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten