Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-12-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:360

Zaaknummer

7074

Inhoudsindicatie

Wrakingsverzoek tegen voorzitter van het Hof van Discipline niet-ontvankelijk omdat het te laat is ingediend.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 19 december 2014

in de zaak 7074

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:

verzoeker

tegen:

mr. J.C. van Dijk

voorzitter van het Hof van Discipline

verweerder

1    DE PROCEDURE

1.1    Bij beslissing van 27 januari 2014 heeft de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad), onder nummer L 158-2013, aan partijen toegezonden op 28 januari 2014, een klacht van verzoeker tegen mr.

X. ongegrond verklaard.

1.2    Tegen deze beslissing van de raad is verzoeker in hoger beroep gekomen bij het Hof van Discipline (verder: het hof). De zaak is behandeld ter zitting van het hof van 6 juni 2014 door mr. J.C. van Dijk (verder: de voorzitter), en mrs. M. Pannevis, M.L.J.C. van Emden-Geenen, T.H. Tanja-van den Broek en R.H. Broekhuijsen (verder: de leden).

1.3    Per brief van 3 juli 2014 heeft verzoeker de voorzitter gewraakt. Verzoeker heeft zijn verzoek herhaald bij brief van 19 juli 2014.

1.4    Bij e-mail van 29 juli 2014 heeft verweerder laten weten dat hij niet in het verzoek berust. Daarnaast heeft verweerder laten weten dat hij niet ter zitting zal verschijnen.

1.5    Verzoeker heeft nog brieven aan het hof gezonden d.d. 7 augustus 2014 en 2 september 2014.

1.6    Het hof heeft het wrakingsverzoek behandeld ter zitting van 10 november 2014, waar verzoeker is verschenen. Verzoeker heeft zijn verzoek ter zitting toegelicht aan de hand van een “pleitnota op voorhand” d.d. 9 november 2014.

1.7    Het hof heeft bij zijn beslissing acht geslagen op de stukken die op de zaak betrekking hebben en op het verhandelde ter zitting.

2    BEOORDELING

2.1    Op grond van artikel 56 lid 6 van de Advocatenwet in verbinding met artikel 512-519 van het Wetboek van Strafvordering is wraking van een lid van het hof mogelijk op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het hof zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden in dit geval aannemelijk zijn geworden.

2.2    Uitgangspunt daarbij is dat een lid van het hof moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming of verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker ter zake bestaande vrees hiervoor objectief gerechtvaardigd is.

2.3    Verzoeker heeft als gronden voor zijn wrakingsverzoek aangevoerd, kort en zakelijk weergegeven, dat hij door het hof van discipline onder voorzitterschap van verweerder in het openbaar rechtskrenkend beledigd is, in strijd met het handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het EVRM en de Grondwet. De pleitnota op voorhand van 19 mei 2014 die verzoeker voor de zitting van 6 juni 2014 had toegezonden is deels behandeld, maar niet wetsgetrouw afgehandeld.  Deze pleitnota is ter zitting door verweerder zo goed als volledig gesloopt, aldus verzoeker.

2.4    Het hof overweegt als volgt.

Het verzoek om wraking moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die tot partijdigheid zouden kunnen leiden, aan de verzoeker bekend zijn geworden (art. 513 lid 1 Wetboek van Strafvordering). Daarmee kan dus niet te lang worden gewacht. Verzoeker grondt zijn wrakingsverzoek op de behandeling die hem bij de zitting op 6 juni 2014 ten deel is gevallen, maar hij heeft het wrakingsverzoek pas op 3 juli 2014 gedaan. Dat is te laat. Klager is mitsdien niet ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek.

2.5    Ten overvloede overweegt het hof dat er, ook als verzoeker het wrakingsverzoek tijdig had ingediend, geen gronden voor wraking gebleken zijn. Dat zijn pleitnota van 19 mei 2014, die tevoren was toegezonden en dus al voor de zitting door het hof kon worden bestudeerd, niet afzonderlijk en uitputtend ter zitting is besproken betekent niet dat de inhoud daarvan terzijde is gelaten en ook niet dat dat een aanwijzing voor vooringenomenheid van verweerder vormt. De pleitnota maakt immers deel uit van de processtukken, op basis waarvan wordt beslist. Aan zijn, niet met enig concreet gegeven onderbouwde, stelling dat verweerder “beledigende, kleinerende en vernederende” opmerkingen jegens verzoeker zou hebben gemaakt moet worden voorbij gegaan, nu de juistheid hiervan op geen enkele wijze aannemelijk is geworden. Ook de opmerking van verweerder “Het probleem lost zich ook niet op door iedere keer nieuwe klachten in te dienen” kan niet de conclusie rechtvaardigen dat de vrees voor vooringenomenheid van verweerder objectief gerechtvaardigd is.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

        

verklaart klager niet ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek van 3 juli 2014 van verzoeker, gericht tegen mr. J.C. van Dijk, voorzitter van het Hof van Discipline.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. P.T. Gründemann, W.A.M. van Schendel, G.J.L.F. Schakenraad en C.A.M.J. Raymakers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2014.