Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-07-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2013:94

Zaaknummer

R. 4274/13.181

Inhoudsindicatie

Het feit dat verweerder namens zijn cliënte procedures tegen klager aanhangig maakt en andere procesrechtelijke mogelijkheden in het voordeel van zijn cliënte inzet, kan niet tot de vaststelling leiden dat verweerder misbruik van het procesrecht maakt. Het feit dat de door verweerder ingezette procedure voor klager nadelige gevolgen heeft, leidt niet tot een ander oordeel

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

De klachtonderdelen a tot en met d zijn kennelijk ongegrond

Uitspraak

De voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 11 juli 2013, door de raad ontvangen op 12 juli  2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1    Bij beschikking van 29 juni 2006 van de rechtbank Den Haag zijn een aantal door klager en zijn voormalig echtgenote gemaakte afspraken in het kader van de afwikkeling van de gevolgen van de echtscheiding vastgelegd. Voor zover in deze relevant is het navolgende vastgelegd:

“….

-    het aandeel van de vrouw in het ouderdomspensioen zal binnen één maand na opgave van beiden accountants van partijen, die gezamenlijk het aandeel van de vrouw zullen uitrekenen, contant worden afgestort bij een verzekeraar die door de vrouw zal worden aangewezen. Het ouderdomspensioen zal met ingang van ontbinding van het huwelijk, te weten 14 april 2005, worden verevend;

…”

1.2    Verweerder heeft de behandeling van deze zaak in 2008 overgenomen van mr. K.

1.3    Verweerder behartigt de belangen van de voormalig echtgenote van klager in het kader van een geschil over de verevening van het ouderdomspensioen.

1.4    Klager heeft bij brief van 15 februari 2013 een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij:

a.    misbruik maakt van procesrecht, door ten onrechte een kort geding te voeren, waarbij klager bij verstek is veroordeeld. Verweerder heeft vervolgens via de deurwaarder betaling afgedwongen en aanspraak gemaakt op rente en kosten;

b.    zich schuldig maakt aan zelfverrijking door de zaak tegen te werken en daarmee zijn cliënte en klager op onnodige kosten jaagt. Door de pensioenberekening van klagers accountant te verwerpen, is verweerder buiten zijn bevoegdheden getreden;

c.    schade heeft veroorzaakt in plaats van de kwestie op te lossen. Klager heeft tevergeefs talloze pogingen gedaan om tot een minnelijke oplossing te komen;

d.    procedure afspraken heeft geschonden door stukken in het geding te willen brengen, terwijl de termijn daarvoor inmiddels was verstreken.

 

3.    BEOORDELING

3.1    Vooropgesteld wordt dat de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een (processuele) wederpartij worden beknot, tenzij de belangen van die wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat dient de belangen van zijn cliënt te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en hij mag in het algemeen afgaan op de juistheid van die informatie. Verificatie door de advocaat van de door de cliënt verstrekte informatie is slechts dan geboden, indien er aanwijzingen zijn dat de informatie onjuist is. De advocaat dient zich uiteraard te allen tijde te gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt en hij mag bij het optreden namens zijn cliënt niet over de schreef gaan.

3.2    Noch uit de stukken, noch anderszins is gebleken dat verweerder de hiervoor bedoelde hem toekomende ruime mate van vrijheid te buiten is gegaan dan wel zich in enig ander opzicht niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

3.3    Het feit dat verweerder namens zijn cliënte procedures tegen klager aanhangig maakt en andere procesrechtelijke mogelijkheden in het voordeel van zijn cliënte inzet, kan niet tot de vaststelling leiden dat verweerder misbruik van het procesrecht maakt. Het feit dat de door verweerder ingezette procedure voor klager nadelige gevolgen heeft, leidt niet tot een ander oordeel.

Ten aanzien van de klachtonderdelen b en c

3.4    Op basis van de stukken kunnen de door klager verweten gedragingen aan de zijde van verweerder, meer in het bijzonder zelfverrijking en het veroorzaken van extra schade in plaats van op te lossen, niet worden vastgesteld. Evenmin kan worden vastgesteld dat verweerder anderszins onbetamelijk jegens klager heeft gehandeld. Voor zover klager verweerder verwijt dat hij zijn cliënte onnodig schade toebrengt, is de klacht kennelijk niet-ontvankelijk, nu klager bij dit verwijt geen belang heeft.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

3.5    Verweerder heeft terecht gesteld dat het aan de (civiele) rechter is om te beoordelen of stukken al dan niet tijdig in het geding zijn gebracht en niet aan de tuchtrechter.

3.6    Gelet op het voorgaande dienen de klachtonderdelen a tot en met d kennelijk ongegrond te worden verklaard.

 

4    BESLISSING

Wijst de klachtonderdelen a tot en met d als kennelijk ongegrond af.

 

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 29 juli 2013.

griffier                                                                         voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 30 juli 2013 per aangetekende post verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kan klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.