Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-01-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2013:YA3961

Zaaknummer

12-140

Inhoudsindicatie

Klager beklaagt zich erover dat verweerder als advocaat van klager de belangen van klager onvoldoende heeft behartigd door niet adequaat het (ontbrekende) dossier te vergaren, en verweerder voorts onvoldoende bereid was om te procederen tegen de wederpartij, een onderwijsinstelling. Op grond van gedragsregel 8 had van verweerder verwacht mogen worden dat hij zijn opdracht schriftelijk had vastgelegd, dat hij had aangeven wat hij van zijn cliënt verwachtte ten aanzien van het aanleveren van gegevens en dat hij had aangegeven wat hij in de zaak zou gaan doen. Nu verweerder dit heeft nagelaten heeft hij niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De klacht is gegrond. Tijdens een bespreking van 3 november 2011 werd verweerder naar eigen zeggen pas duidelijk wat nu precies de opdracht van klager was. Het was ook de eigen verantwoordelijkheid van klager om over zijn opdracht aan verweerder geen misverstand te laten ontstaan. Een deel van de verwarring heeft klager dus zelf veroorzaakt. Hierin ziet de raad reden om af te zien van het opleggen van een maatregel.

Uitspraak

Beslissing van 28 januari 2013

in de zaak 12-140

naar aanleiding van de klacht van:

de heer X

wonende te A

klager

tegen:

mr. Y

advocaat te B   

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 15 augustus 2012 met kenmerk RvT 1112-9249, door de raad ontvangen op 16 augustus 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het voormalig arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De raad is als volgt samengesteld: mr. H.M.M Steenberghe, voorzitter, en de mrs. G.R.M. van den Assum, I.P.A. van Heijst, C.J. Lunenberg-Demenint en P.J.F.M. de Kerf, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 29 oktober 2012 in aanwezigheid van klager, bijgestaan door mevrouw Z, kennis van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken, zoals vermeld op de bij de brief gevoegde inventarislijst.   

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager had een geschil met een onderwijsinstelling. Klager heeft zich tot verweerder gewend om bijstand. Klager stelt zonder geldige reden tweemaal de toegang tot onderwijs te zijn geweigerd. Verweerder had nauwelijks een papieren dossier van klager gekregen. De onderwijsinstelling heeft evenmin stukken verstrekt. Verweerder heeft namens klager een klacht ingediend bij de onderwijsinstelling. Naar aanleiding van deze klacht heeft op 3 november 2011 een gesprek plaatsgevonden tussen een vertegenwoordiger van de onderwijsinstelling en klager. Dat gesprek liep op niets uit.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder als advocaat van klager de belangen van klager onvoldoende heeft behartigd door niet adequaat het (ontbrekende) dossier te vergaren, en verweerder voorts onvoldoende bereid was om te procederen tegen de wederpartij, een onderwijsinstelling.

3.2 Ter onderbouwing van zijn klacht heeft klager het volgende gesteld, voor zover niet al onder de feiten is opgenomen.

3.3 Klager is in de eerste helft van het schooljaar 2011 tweemaal zonder reden van school weggestuurd. De eerste keer was klager zonder brief geschorst. De tweede keer (april 2011) was dit opnieuw mondeling gebeurd, maar vervolgens was de beslissing tot schorsing op verzoek van klager op schrift gesteld. Klager ontving toen een brief met als onderwerp “voornemen tot overplaatsing of verwijdering”.

3.4 Het plan om klager te verwijderen was al ontstaan voordat verweerder bij de zaak betrokken raakte en een minnelijke oplossing was wat klager betreft toen niet meer aan de orde. Het schooljaar van klager liep van januari tot januari. In november 2011 had klager al bijna één jaar onderwijs gemist. Eerder was de onderwijsinstelling niet bereid gebleken haar medewerking te verlenen aan een behandelingsplan om de onderwijsachterstand in te halen. De voorstellen die tijdens het gesprek met de klachtencommissie van 3 november 2011 door de onderwijsinstelling werden gedaan kwamen daarom als mosterd na de maaltijd.  De opdracht aan verweerder was om een rechtszaak aanhangig te maken om de rechtmatigheid van het voornemen tot overplaatsing en de schorsing aan de kaak te stellen, zodat klager vervolgens schadevergoeding zou kunnen claimen.

3.5 Bij ieder gesprek bracht verweerder naar voren dat hij geen procedure kon beginnen omdat hij niet de beschikking had over de onderwijsovereenkomst. Verweerder had toegezegd die bij de onderwijsinstelling te zullen opvragen, maar later zei hij dat klager die had moeten verstrekken. Voorts stelde verweerder dat het beter was eerst een klacht in te dienen alvorens te procederen, omdat zijn brieven niet beantwoord werden. Dat heeft geresulteerd in de bespreking bij de klachtencommissie van 3 november 2011, die klager – aldus verweerder – niet mocht weigeren maar waarin klager geen heil zag.

4 VERWEER

4.1 Aan de beoordeling van de rechtmatigheid van de schorsing is verweerder niet toegekomen. Verweerder twijfelde of hij de zaak in behandeling zou nemen omdat hij niet wist of deze haalbaar was. Verweerder heeft voor de zaak geen toevoeging aangevraagd en/of geld ontvangen Verweerder geeft aan dat hij de zaak misschien zakelijker had moeten behandelen.

4.2 Verweerder is op 26 juli 2011 voor klager aan het werk gegaan. Verweerder heeft een sommatiebrief aan de onderwijsinstelling gestuurd, waarin namens klager aanspraak werd gemaakt op schadevergoeding. Op 5, 6 of 7 september 2011 ontving verweerder een telefoontje van de heer W van de onderwijsinstelling waarin hij aangaf dat het nog vakantie was, dat de brief van verweerder aan de afdeling juridische zaken was doorgestuurd, maar dat het wel even kon duren voordat verweerder antwoord zou krijgen. Verweerder’s inschatting was toen dat klager wel onderwijs zou mogen volgen maar dat er wel een aantal zaken geregeld zouden moeten worden. Dat voorgevoel bleek later juist te zijn. Verweerder vond het tactisch verstandig en noodzakelijk om een gesprek met de schoolinstelling aan te gaan. W en klager moesten in de visie van verweerder samen tot een oplossing kunnen komen. Als er geen toelating tot school zou komen zou verweerder in kort geding iets kunnen doen. Zover is het niet gekomen.

4.3 De opdracht van klager was ervoor te zorgen dat hij weer onderwijs kon volgen. Op 3 november 2011 heeft een gesprek met school plaatsgevonden. Klager heeft toen zijn hakken in het zand gezet. De vertegenwoordiger van de school werd steeds geïrriteerder en een minnelijke regeling kwam niet tot stand.

5 BEOORDELING

5.1 Na het verzenden van de aansprakelijkheidstelling bij brief van 26 juli 2011 heeft verweerder nadien (namelijk toen klager de lessen na de zomervakantie niet mocht hervatten) verondersteld dat het klager er met name om ging zo spoedig mogelijk het onderwijs op de schoolinstelling te kunnen hervatten. Tijdens de zitting is duidelijk geworden dat het klager daarom niet ging maar om het toetsen van de rechtmatigheid van de schorsing door de onderwijsinstelling en om onderzoek van de mogelijkheid om schadevergoeding te vorderen. Verweerder heeft geen opdrachtbevestiging aan klager gezonden en heeft ook overigens weinig vastgelegd. Door dit na te laten kon het misverstand ontstaan zoals dit is ontstaan. Dit komt voor de verantwoordelijkheid van verweerder.

5.2 Daarbij kan in het midden blijven of klager nu wel of niet in september 2011 door de school als leerling is geweigerd om onderwijs te volgen. Klager stelt dat sprake was van een weigering maar dit staat haaks op de brief van de school d.d. 24 oktober 2011 waarin wordt gesteld dat als klager nu niet snel zijn onderwijs hervat hij uitgeschreven zal worden.

5.3 Op grond van gedragsregel 8 had van verweerder verwacht mogen worden dat hij zijn opdracht schriftelijk had vastgelegd, dat hij had aangeven wat hij van zijn cliënt verwachtte ten aanzien van het aanleveren van gegevens en dat hij had aangegeven wat hij in de zaak zou gaan doen. Nu verweerder dit heeft nagelaten heeft hij niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De klacht is gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Tijdens een bespreking van 3 november 2011 werd verweerder naar eigen zeggen pas duidelijk wat nu precies de opdracht van klager was. Het was ook de eigen verantwoordelijkheid van klager om over zijn opdracht aan verweerder geen misverstand te laten ontstaan. Een deel van de verwarring heeft klager dus zelf veroorzaakt. Hierin ziet de raad reden om af te zien van het opleggen van een maatregel.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht gegrond. Aan verweerder wordt geen maatregel opgelegd.

Aldus gewezen door mr. mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, en de mrs. G.R.M. van den Assum, I.P.A. van Heijst, C.J. Lunenberg-Demenint en P.J.F.M. de Kerf, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier,  uitgesproken ter openbare zitting van 28 januari 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 28 januari 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.