Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-03-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2013:YA3980
Zaaknummer
12-128
Inhoudsindicatie
Vrijheid zich terug te trekken. In zijn algemeenheid – hoewel niet tuchtrechtelijk verwijtbaar - minder gewenst dat advocaat en cliënt als twee kapiteins op een schip verantwoordelijkheid nemen voor de belangenbehartiging. Nu klaagster zelf advocaat is geweest moet zij zich ten volle van de daaraan verbonden risico’s bewust zijn geweest. Een van die risico’s is dat de cliënt wenst te bepalen op welke wijze de advocaat diens belangen behartigt maar dat de advocaat de uitvoering van die wens niet in het belang van zijn cliënt beschouwt. Dit risico is hier ingetreden. Klaagster diende te beseffen dat de advocaat uiteindelijk een eigen verantwoordelijkheid heeft voor de wijze waarop hij de belangen van zijn cliënt behartigt. Indien de zienswijze van de advocaat wezenlijk niet aansluit op wat zijn cliënt van hem verwacht, dan is beëindiging van de samenwerking de enig juiste optie. Ongegrond. Verwijt onzorgvuldig ten aanzien van overdracht dossier gegrond. Enkele waarschuwing.
Inhoudsindicatie
Klacht jegens maatschap dat deze bij afwezigheid van verweerster zich aanvankelijk onvoldoende heeft aangetrokken dat de belangenbehartiging van klaagster in de lucht was komen te hangen gegrond.
Uitspraak
Beslissing van 11 maart 2013
in de zaak 12-128
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerster
alsmede
de maatschap [A]
hierna te noemen ‘de maatschap’
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 27 juni 2012 met kenmerk RvT 1112-9247/LB/SD, door de raad ontvangen op 28 juni 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het voormalig arrondissement [X] de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 januari 2013 in aanwezigheid van zowel klaagster als verweerster, deze laatste vergezeld van haar kantoorgenote mr. [B] die de maatschap vertegenwoordigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- voornoemde brief met bijlagen van de deken van 27 juni 2012
- de brief met bijlagen van verweerster aan de raad van 7 januari 2013
- de e-mail met bijlagen van klaagster aan de raad van 10 januari 2013
- de e-mail van klaagster van 13 januari 2013 met bijlagen betreffende klacht 13 uit haar e-mail van 10 januari 2013 betreffende de overdracht van het dossier aan haar.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Na meerdere jaren werkzaam te zijn geweest als dierenarts, zowel praktiserend in een kliniek als in commerciële functies in het bedrijfsleven, heeft klaagster rechten gestudeerd. Daaraan aansluitend is zij enige tijd als advocaat werkzaam geweest op het gebied van het octrooirecht. Toen zij werd benaderd voor de functie ‘senior beleidsmedewerker [k]’ bij het toenmalige Ministerie [l] is klaagster bij dat ministerie in dienst getreden. Voor zover de raad uit de stukken heeft kunnen opmaken was dat op 1 juli 2006.
2.3 In de loop van 2007 kwam klaagster in aanraking met door haar zo geziene subsidiefraude. Haar leidinggevende verlangde van haar dat zij subsidiestukken voor akkoord tekende waarvan volgens klaagster vast stond dat die niet klopten. Hij gaf haar in december 2007 de lichte toets-werkinstructie, een instructie die gezien de voorliggende materie volgens klaagster niet passend was. Tevens volgden in december 2007 drie functioneringsgesprekken, in april 2008 een vierde.
2.4 Op advies van de toenmalige Vertrouwenspersoon Integriteit Overheid deed klaagster - wanneer precies blijkt niet uit het aan de raad voorgelegde dossier - een zogenoemde “melding van een misstand” bij de directeur van de Directie. Deze heeft volgens klaagster nagelaten wat hij op grond van de wettelijke bepalingen omtrent een klokkeluidersmelding moest doen. Nadat zij, wederom op advies van de vertrouwenspersoon, een klokkenluidersmelding bij de secretaris-generaal van het ministerie had gedaan, heeft voornoemde directeur volgens klaagster binnen drie dagen twaalf benadelingsbesluiten genomen. Klaagster heeft nadien ook een melding gedaan bij de vertrouwenspersoon van de Algemene Rekenkamer. Een jaar later ontving zij van de Algemene Rekenkamer het bericht dat onderzoek had uitgewezen dat zij de klokkenluidersmelding terecht had gedaan, aldus klaagster.
2.5 Klaagster heeft nadien meerdere malen ervaren dat haar sollicitatiepogingen strandden. Een sollicitatiegesprek op het ministerie werd voortijdig afgebroken toen bekend werd dat zij klokkenluider was geweest.
2.6 Klaagster heeft zich in juli 2008 tot verweerster gewend met het verzoek om bijstand. Voor de kosten daarvan heeft klaagster een beroep kunnen doen op de klokkenluidersregeling. Die voorzag in een gelimiteerde vergoeding. Om de kosten van rechtsbijstand te beperken hebben klaagster en verweerster afgesproken dat klaagster zelf zou zorg dragen voor opstelling van de processtukken en dat verweerster haar daar steeds bij zou bijstaan en adviseren. (zie hieromtrent meer onder 2.21)
2.7 Klaagster heeft drie procedures aanhangig gemaakt, waarin zowel op bezwaar door het ministerie als in beroep door de rechtbank is beslist, tegen welke laatste beslissingen klaagster hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep heeft ingesteld. Het betreft de door klaagster zo genoemde hoofdzaak betreffende twaalf primaire benadelingsbesluiten, de verlofurenzaak betreffende de weigering om niet opgenomen verlofuren uit te betalen en de sollicitatiezaak betreffende het voortijdig afbreken van voornoemd sollicitatiegesprek. Daarnaast loopt er nog een vierde procedure, eveneens betreffende verlofuren, waarin beroep bij de rechtbank is ingesteld.
2.8 In de rechtbankprocedures heeft klaagster verzocht het ministerie te veroordelen in de door haar gemaakt proceskosten. Zij deed dat onder overlegging van de nota’s van verweerster. Hoewel klaagster door de rechtbank gedeeltelijk in het gelijk is gesteld zijn haar verzoeken om een proceskostenveroordeling afgewezen op de grond dat klaagster geen procesgemachtigde had en zelf procedeerde.
2.9 Die rechtbankbeslissingen hebben er toe geleid dat klaagster met verweerster heeft afgesproken dat in de procedures bij de Centrale Raad - en tevens in een nog in te stellen of lopende beroepsprocedure bij de rechtbank - verweerster zich wel voor klaagster als procesgemachtigde zou stellen.
2.10 Op 21 juni 2011 werden de pleidooien gehouden in het hoger beroep in de sollicitatiezaak. Vrijdag 17 juni 2011 heeft verweerster aan klaagster de eerste aanzet van haar pleitaantekeningen gemaild. Maandags zou zij het afmaken. Zij vond toen in de ochtend klaagsters aanvullende suggesties, met daarbij de mededeling dat zij het stuk nog niet af had. Later op de dag heeft verweerster bericht dat zij klaagsters tekst verder aan het aanpassen en toe aan het spitsen was op haar zaak. De eindversie volgde in de nacht van 20 op 21 juni 2011.
2.11 Op 5 augustus 2011 hebben klaagster en verweerster telefonisch overleg gehad over de verdere koers in de zaken bij de Centrale Raad van Beroep. Zowel inhoudelijk als financieel. Klaagster meent dat zij toen harde afspraken hebben gemaakt over de in het aanvullend beroepschrift uit te werken punten. Voor verweerster ligt dat anders: zij is zich gaandeweg bij het opnieuw inlezen - in wezen opnieuw - tot de overtuiging gekomen dat het de zaak van klaagster geen goed zou doen om al die door klaagster gewenste punten uit te diepen. Wel zijn beiden het er over eens dat zij toen een vaste prijs hebben afgesproken voor de nog te verrichten werkzaamheden, gebaseerd op het geldende toevoegingstarief, dit omdat klaagster aan het eind van haar financiële Latijn was.
2.12 Ook is toen besproken dat klaagster er dringend behoefte aan had dat er nu voortgang zou worden gemaakt met de afwikkeling. De zich alsmaar voortslepende kwestie bezorgde haar grote stress. Verweerster zegde toe haar best te zullen doen het concept-stuk voor de Centrale Raad 15 augustus 2011 aan klaagster te zullen mailen. Dat is haar niet gelukt. De voorbereiding heeft meer tijd van haar gevergd, daar kwam bij dat zij een aantal dagen geveld was door een luchtweginfectie. Uiteindelijk heeft zij haar concept per mail van 22 september 2011 aan klaagster gemaild, met daarbij
de volgende toelichting;“Bijgaand het aanvullend beroepschrift dat ik naar de CRvB wil sturen. Ik heb geprobeerd het naar de kern terug te brengen, om de CRvB te dwingen een bepaalde denkrichting in te slaan, te weten dat je functioneren na 8 april 2008 helemaal geen rol heeft gespeeld bij de beslissing van 23 juni 2008, althans dat er geen gespreksverslagen oid zijn. Helaas zijn er over de periode 8 april eind juni 2008 wel e-mails waaruit de conclusie getrokken zou kunnen worden dat het je niet gelukt is om verbetering op verbeterpunten te bereiken. Zoals ik je al zei verwacht ik niet dat je dit hoger beroep gaat winnen. Daarvoor zit er teveel in het dossier waarmee het standpunt van [l] ten aanzien van de door hen geformuleerde verbeterpunten wordt onderbouwd. Ik heb nog een keer goed naar de verslagen van de functioneringsgesprekken gekeken: die gaan helaas niet alleen over de opgelegde lichte toets. Er komen ook andere onderwerpen aan de orde. Pas gerust aan, maar maak het niet te lang.”
2.13 Blijkens de reactie van klaagster per email van 26 september 2011 strookte verweersters concept niet met haar verwachtingen. Klaagster miste een puntsgewijze weerlegging van de overwegingen van de rechtbank, vermelding van de jurisprudentie over de Wet Dwangsom, een reflectie op de plotselinge non actiefstelling e.d.
Bij e-mail van 3 oktober 2011 heeft verweerster haar desgevraagd nog een eerder gememoreerde uitspraak van de CRvB inzake de dwangsom genoemd.
2.14 Per e-mail van 6 oktober 2011 heeft verweerster gereageerd op de e-mail van klaagster van 26 september 2011, na – zoals zij schrijft -er goed over nagedacht te hebben. Zij schrijft: “Tot nu toe heb je, met mij als betaalde adviseur op de achtergrond, zelf de procedure gevoerd. Dit was mede het gevolg van het feit dat ik je verteld heb dat ik niet op basis van jouw insteek en stukken zou kunnen en willen procederen. Ik zou daarvoor een andere benadering en aanpak hebben gekozen. Dat weet je en dat was ook de basis waarop wij hebben samengewerkt: jij procedeerde en ik voorzag je daarbij op de achtergrond van adviezen. Jij hebt me gevraagd of ik niet toch namens jou de zaak bij de CRvB zou willen oppakken. Ik heb je toen, maar ook eerder, laten weten dat ik het succes in hoger beroep niet erg kansrijk acht, maar dat wanneer de focus op één punt wordt gelegd, wellicht succes valt te behalen. Ik heb gezegd me alleen tot dat punt te willen beperken bij het optreden namens jou bij de CRvB en dat ik anders niet namens jou kan optreden. Ik maak uit je e-mail van 26 september 2011 op dat je er bij mij op aandringt toch weer meer punten aan de orde te stellen. Dat zal ik beslist niet doen, om de eenvoudige reden dat dit je zaak geen goed zal doen. Jij denkt daar kennelijk anders over. Dat is je goed recht, maar dat betekent dat ik niet voor je op kan treden bij de CRvB. Ik adviseer je om zelf je standpunt bij de CRvB te verdedigen of om een andere advocaat in de arm te nemen die voor een aanpak wil kiezen, die overeenstemt met je wensen. Ik hoop dat je begrip kunt opbrengen voor mijn standpunt. Ik hoor graag.”
2.15 Bij brief d.d. 19 januari 2012 heeft verweerster aan klaagster geschreven dat, nu zij op haar mail van 6 oktober 2011 niet meer van haar had vernomen, zij aannam dat klaagster geen gebruik meer wenste te maken van haar diensten, en dat zij de CRvB zou berichten dat zij niet langer als haar gemachtigde optreedt.
2.16 Per uitgebreide e-mail van 23 januari 2012 heeft klaagster bij verweerster aan de orde gesteld dat zij in hun eerste contact medio 2008 expliciet aan verweerster heeft gevraagd of in geval zij zich zou beperken tot advisering op de achtergrond de kosten bij gegrond verklaring van haar beroep aan haar zouden worden toegewezen. Verweerster zou haar dat toen hebben verzekerd. Toen klaagster er in februari 2009 achter kwam dat dit mogelijk niet juist zou zijn heeft zij enkele malen navraag bij verweerster gedaan, voor het laatst op 25 augustus 2009. Verweerster heeft op 26 augustus 2009 gemaild: “Ik heb een beetje geschaafd aan het laatste stukje met de toebedeling van de punten. Heb vooral ook nog een subsidiair toegevoegd. Het kan nog beter, maar het is nu veel belangrijker je te focussen op de hoofdzaak omdat je die eerst moet zien te winnen, wil je überhaupt iets van de kosten terug zien en verder moet je dan nog de hobbel nemen dat ze mijn werk willen aanmerken als vallend onder het besluit en dan nog vaart de rechtbank een vrij strikte koers bij het toekennen van de punten in de zin van ‘geen punt teveel’.”
2.17 Klaagster heeft in haar mail van 23 januari 2012 verder laten weten dat verweersters mail van 6 oktober 2011 als een donderslag bij heldere hemel kwam en haar diep teleurstelde. Het heeft haar teleurgesteld dat verweerster dit bericht heeft gestuurd zonder dat ze daarover tevoren met klaagster heeft overlegd. Wat klaagster betreft is verweersters conclusie dat, nu zij niets van klaagster heeft vernomen, zij geen gebruik meer van haar diensten wenst te maken, voorbarig. Zij verzoekt verweerster haar te berichten of zij al dan niet beoogt de overeenkomst van opdracht eenzijdig niet na te komen.
2.18 Bij brief d.d. 31 januari 2012 heeft een kantoorgenote van verweerster klaagster geantwoord, daarbij meegedeeld dat voor verweerster een sabbatical periode was aangebroken, en onder verwijzing naar regel 9 van de gedragsregels voor advocaten uitleg gegeven bij het besluit van verweerster om de behandeling van klaagsters zaak neer te leggen. Klaagster heeft op 1 februari 2012 haar grieven tegen het besluit van verweerster telefonisch met genoemde kantoorgenote van verweerster besproken. In dat telefoongesprek is haar gevraagd een klacht in te dienen bij de klachtencommissie van het kantoor, en is klaagster gezegd dat het indienen van een klacht niet de noodzaak zou verminderen om een nieuwe rechtshulpverlener te zoeken. Het kantoor zou klaagster namen noemen van advocaten die niet heel hoge tarieven rekenen.
2.19 Op 11 februari 2012 heeft klaagster verzocht om het complete dossier zo spoedig mogelijk bij haar thuis te bezorgen. Op 16 februari 2012 is een eerste gedeelte bezorgd, dit bleek niet het complete dossier. Op 21 februari 2012 is de rest bezorgd nadat het kantoor – ook - daarvan kopieën had gemaakt.
2.20 Klaagsters bij de klachtencommissie ingediende klacht is op 1 maart 2012 besproken. Klaagster en verweerster waren daarbij aanwezig. Bij brief van 9 maart 2012 heeft de maatschap schriftelijk op de klacht gereageerd. Daarin is erkend dat verweerster althans de maatschap klaagster niet tijdig op de hoogte heeft gesteld van haar sabbatical. Zij bieden daarvoor hun welgemeende excuses aan. Ook is erkend dat het zorgvuldiger zou zijn geweest wanneer verweerster na verloop van tijd contact met klaagster zou hebben opgenomen om haar mail van 6 oktober 2011 te bespreken. Verweerster en de maatschap hebben bestreden dat er een verband zou zijn geweest tussen het terugtrekken als gemachtigde en het sabbatical. Ook wanneer verweerster niet met sabbatical zou zijn gegaan zou zij de behandeling van de zaak hebben neergelegd omdat er een duidelijk en relevant verschil van opvatting was ontstaan tussen klaagster en haar over de te volgen strategie. Zij meent tenslotte klaagster correct te hebben geïnformeerd omtrent de mogelijkheden van een proceskostenveroordeling en klaagster gesteund te hebben in haar pogingen om die te verkrijgen. Die informatie heeft zij toentertijd niet op schrift gesteld. Omdat het kantoor ook zag dat klaagster door de gang van zaken ontdaan was, is haar een financiële tegemoetkoming aangeboden. Die is door klaagster afgewezen. Zij bleef erbij dat de onder meer op 5 augustus 2011 gemaakte afspraken niet door verweerster zijn nagekomen. Een door haar gedaan tegenvoorstel is door verweerster en de maatschap afgewezen. Een hernieuwde schikkingspoging ter zitting van de raad heeft geen resultaat gehad.
2.21 In haar brief aan de deken d.d. 11 mei 2012 waarin zij reageert op de ingediende klachten, heeft verweerster uiteen gezet dat zij van meet af aan aan klaagster heeft laten weten dat zij het aanvechten van het besluit om haar geen vaste aanstelling te geven enkel kans van slagen gaf wanneer zij zich daarbij zou focussen op hetgeen zich in de periode tussen 8 april en 23 juni 2008 – tussen datum verlenging tijdelijke aanstelling en mededeling dat zij geen vaste aanstelling kreeg – heeft afgespeeld. Voorts heeft zij opgemerkt dat het feit dat klaagster op eigen naam procedeerde mede was ingegeven door de omstandigheid dat zij een andere aanpak voorstond, en dat in het gesprek op 5 augustus 2011 aan de orde is geweest dat, als zij in het vervolg als gemachtigde zou optreden, dit ook betekenen zou dat zij klaagsters belangen zou behartigen op de wijze die haar goed dunkte. Dit laatste is door klaagster betwist.
2.22 Bij brieven met bijlagen van 10 februari en 6 april 2012 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerster. De deken heeft de klachten samengevat in zijn brief aan de raad van 27 juni 2012. Klaagster heeft de griffier van de raad op 4 juli 2012 telefonisch laten weten dat zij nog een aanvulling op de klachtonderdelen zou toesturen. Dat had zij blijkens een notitie van de griffier op 29 augustus 2012 nog niet gedaan. Eerst op de valreep voor de zitting heeft klaagster in een uitgebreide brief van 14 pagina’s met 11 samengestelde bijlagen behalve een nadere toelichting van haar klacht ook een uitbreiding daaraan gegeven. Die uitbreiding blijft hier buiten de beoordeling.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, het volgende in.
Ten aanzien van verweerster:
a) verweerster heeft geadviseerd dat klaagster bij een administratiefrechtelijke procedure ook in aanmerking zou komen voor een forfaitaire proceskostenveroordeling bij een gegrond beroep, als klaagster zelf op eigen naam de processtukken zou indienen; dat is niet juist gebleken;
b) verweerster heeft herhaaldelijk concepten van processtukken en andere brieven (veel) te laat aan klaagster ter beoordeling voorgelegd; klaagster noemt als voorbeeld het voorleggen van de concept-pleitaantekeningen voor de mondelinge behandeling van 21 juli 2011 in de daaraan voorafgaande nacht;
c) verweerster heeft in afwijking van de op 5 augustus 2011 gemaakte afspraken, te laat, op 26 september 2011 een afwijkend concept van aanvulling van beroepsgronden opgesteld;
d) verweerster heeft per email van 6 oktober 2011 aan klaagster meegedeeld dat klaagster de afwijking van de afspraken van 5 augustus 2011 en het door verweerster voorgestane plan van aanpak maar moest accepteren, of een andere advocaat moest zoeken;
e) verweerster heeft na een radiostilte sinds 6 oktober 2011 klaagster op geen enkele wijze ingelicht over haar voorgenomen sabbatical per 1 januari 2012;
f) verweerster heeft bij brief van 19 januari 2012 zonder enig voorafgaand overleg of contact aan klaagster doen mededelen dat zij er van uitging dat klaagster geen gebruik meer wilde maken van de diensten van verweerster;
g) verweerster heeft geen zorg gedragen voor een behoorlijke overdracht van het dossier.
h) verweerster heeft nadien iedere poging tot contact van klaagster, waaronder een duidelijk verzoek per email van 19 januari 2012, laten beantwoorden door haar kantoorgenote(n), zonder zelf voorafgaande bemoeienis te hebben met het antwoord;
i) verweerster heeft geweigerd zich voldoende constructief op te stellen bij de afwikkeling van de klachten door het advocatenkantoor van verweerster;
Ten aanzien van de maatschap:
a) de maatschap heeft eind november / begin december 2011 nagelaten klaagster te informeren omtrent het aanstaande sabbatical van verweerster;
b) de maatschap heeft niet geverifieerd of klaagster de mail van 6 oktober 2011 van verweerster wel had ontvangen;
c) de maatschap heeft, toen na ingang van verweersters sabbatical aan de maatschap bleek dat er bij klaagster onduidelijkheid c.q. onenigheid bestond over de continuering van de behandeling van haar zaken had, verzuimd klaagster uit te nodigen voor een gesprek.
4 BEOORDELING
4.1 De relatie tussen klaagster en verweerster wordt gekenmerkt door het feit dat klaagster ook zelf advocaat is geweest en de aanvankelijk afgesproken taakverdeling tussen beiden, inhoudende dat klaagster op eigen naam zou procederen en dat verweerster als deskundige in het ambtenarenrecht haar met adviezen zou ondersteunen.
Het komt de raad voor dat het in zijn algemeenheid – hoewel niet tuchtrechtelijk verwijtbaar - minder gewenst is dat de advocaat en cliënt als twee kapiteins op een schip verantwoordelijkheid nemen voor de belangenbehartiging. Nu klaagster zelf advocaat is geweest, moet het er echter voor worden gehouden dat zij zich ten volle van de daaraan verbonden risico’s bewust is geweest. Een van die risico’s is onmiskenbaar dat de cliënt wenst te bepalen op welke wijze de advocaat diens belangen behartigt maar dat de advocaat de uitvoering van die wens niet in het belang van zijn cliënt beschouwt. Dit risico is in de samenwerking tussen klaagster en verweerster ingetreden en is kenmerkend voor de wijze waarop klaagster haar teleurstelling over het optreden van verweerster beleeft. Hoe oprecht die teleurstelling ook moge zijn, klaagster dient te beseffen dat de advocaat uiteindelijk een eigen verantwoordelijkheid heeft voor de wijze waarop hij de belangen van zijn cliënt behartigt. Dat geldt evenzeer voor verweerster. Indien de zienswijze van de advocaat wezenlijk niet aansluit op wat zijn cliënt van hem verwacht, dan is beëindiging van de samenwerking de enig juiste optie. Een dergelijke situatie is in de samenwerking tussen verweerster en klaagster aan de orde geweest.
Ten aanzien van verweerster.
Ad klachtonderdeel a)
4.2 Niet is gebleken dat klaagster verweerster bij aanvang van de opdrachtrelatie expliciet om advies heeft gevraagd naar de kans op een veroordeling van de wederpartij in de door verweerster aan klaagster in rekening gebrachte advieskosten. Evenmin is gebleken dat verweerster toen of later aan klaagster op dat punt verkeerde informatie heeft verstrekt. De in haar bezwaarschrift van 21 oktober 2008 opgenomen stelling met betrekking tot de vergoeding van kosten luidde als volgt: “Subsidiair stelt [klaagster] dat de kosten die zij heeft gemaakt en nog zal maken […] aan haar dienen te worden vergoed ex artikel 7:15 lid 2 Awb. Tot deze kosten behoren in ieder geval de kosten van door derden beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Hoewel [klaagster] niet procedeert met een gemachtigde, is er wel sprake van een door derden beroepsmatig verleende rechtsbijstand. [Klaagster] heeft zich ten aanzien van haar rechtspositie zoals ontstaan op 23 juni 2008 laten adviseren en bijstaan door haar advocaat. […]. Gezien de hoeveelheid aan bezwaarschriften en de complexiteit van de bezwaarschriften acht [klaagster] het niet meer dan billijk dat per bezwaar één punt wordt toegekend.”
Deze redactie maakt zichtbaar dat het van meet af aan voor klaagster onzeker was of zij wel op toekenning van een proceskostenvergoeding kon rekenen. Blijkens haar e-mails van 24 februari 2009 was het klaagster toen duidelijk geworden dat kosten van bezwaar- en beroepsprocedures sowieso niet verhaald kunnen worden via een verzoek om een zuiver schadebesluit, alsook dat er jurisprudentie is waarin is geoordeeld dat proceshandelingen op eigen naam verricht niet voor vergoeding in aanmerking komen, ook al heeft een professioneel gemachtigde het concept opgesteld of daarover geadviseerd. Op haar vraag of wellicht een andere strategie zou moeten worden gevolgd om alsnog de kosten vergoed te krijgen, heeft verweerster destijds niet geantwoord. Die andere strategie zou dan mogelijk zijn geweest bij het op 2 maart 2009 bij de rechtbank in te dienen beroepschrift. Klaagster heeft verweerster kennelijk niet direct gerappelleerd toen een antwoord uitbleef. Zij heeft de kwestie pas weer aangesneden in haar mail van 25 augustus 2009 waar verweerster op 26 augustus 2009 heeft geantwoord zoals geciteerd in 2.16. Daarin klinkt door dat het van meet af aan onduidelijk is geweest of de kosten van verweerster wel aangemerkt zouden kunnen worden als vallend onder het besluit proceskostenveroordeling. Klaagster heeft zich toen kennelijk bij dat antwoord neergelegd. Uit de hiervoor beschreven gang van zaken kan naar het oordeel van de raad niet worden geconcludeerd dat verweerster klaagster op enig moment foutief omtrent de mogelijkheid van een proceskostenveroordeling heeft geadviseerd. Dit onderdeel van de klacht wordt dan ook als ongegrond afgewezen.
Ad klachtonderdeel b en c)
4.3 Verweerster heeft op vrijdag 17 juni 2011 aan klaagster een eerste opzet gemaild voor haar pleitaantekeningen ten behoeve van het pleidooi op 21 juni 2011. Zij heeft in de loop van de maandag daarop van klaagster input ontvangen, die heeft zij verwerkt en toegespitst op klaagsters zaak; het eindresultaat heeft zij in de nacht van 20 op 21 juni 2011 aan klaagster gemaild. Dat is allemaal zeer krap, maar ook weer niet zo krap dat klaagsters belang daardoor geschaad is. Niet is immers gebleken dat verweerster in haar pleidooi voor de behartiging van de belangen van klaagster wezenlijke en onmisbare aspecten buiten beschouwing heeft gelaten. Dat klaagster wellicht wenste dat verweerster ook andere aspecten naar voren zou brengen, doet hier niet aan af.
4.4 Verweerster heeft na 5 augustus 2011 meer tijd nodig gehad voor het uitwerken van de beroepsgronden dan met klaagster was afgesproken. De beoogde datum, 15 augustus 2011, kan redelijkerwijs echter niet beschouwd worden als een fatale datum maar moet veeleer gezien worden als een streefdatum. Het komt immers wel vaker voor dat in complexe zaken als deze meer tijd nodig blijkt te zijn als gevolg waarvan stukken later klaar zijn dan afgesproken. Verweerster had er zeker beter aan gedaan om klaagster zorgvuldiger te informeren wanneer vertraging plaats vond omdat zij wist, althans moest begrijpen, dat juist klaagster zoveel waarde hechtte aan het nakomen van tijdafspraken. Door dat na te laten heeft verweerster echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Deze onderdelen zijn dan ook ongegrond
Ad klachtonderdeel d)
4.5 Toen na 22 september 2011 bleek van een verschil van inzicht tussen klaagster en verweerster over de te volgen aanpak, en klaagster zich er niet bij kon neerleggen dat verweerster, anders dan zij op 5 augustus 2011 in het telefoongesprek aan aandachtspunten had aangedragen, na nadere bestudering en beschouwing vast hield aan de focus op één punt, heeft verweerster daaruit de conclusie mogen trekken dat zij niet langer voor klaagster kon optreden. De wensen van klaagster en de overtuiging van verweerster liepen te zeer en essentieel uiteen. Niet is gebleken dat op 5 augustus 2011 harde afspraken zijn gemaakt over de door verweerster te verwerken aandachtspunten die klaagster had aangedragen. Het is voor de advocaat ook niet gebruikelijk om zich tevoren in detail vast te leggen op wat in een beroepschrift of conclusie moet worden opgenomen. Ook indien verweerster mogelijk bij klaagster de verwachting heeft gewekt dat zij haar in haar wensen zou volgen, dan nog stond het verweerster op grond van haar zelfstandige verantwoordelijkheid voor de behandeling van de zaak van klaagster vrij om tot het inzicht te komen dat een andere benadering van de behandeling beter is, en om overeenkomstig dit inzicht te handelen. Uiteindelijk kan klaagster verweerster niet voorschrijven op welke wijze verweerster haar zaak dient te behandelen. Dat was in de kern de situatie die zich in de samenwerking tussen klaagster en verweerster voordeed. In een dergelijke situatie kon en mocht verweerster menen dat zij niet anders kon doen dan zich terug trekken, hoe bezwarend een dergelijke beslissing voor klaagster ook zal zijn geweest. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.
Ad klachtonderdeel e, f en g)
4.6 Klaagster heeft zich er terecht over beklaagd dat verweerster heeft nagelaten om zorg te dragen voor een zorgvuldige afwikkeling respectievelijk overdracht van het dossier. Toen zij geen reactie kreeg op haar mail van 6 oktober 2011 lag het op haar weg om met klaagster contact op te nemen, hetzij telefonisch hetzij schriftelijk, om tot een nadere afstemming daaromtrent te komen.
4.7 Deze noodzaak gold temeer toen zij eind november 2011 het voornemen kreeg om per 1 januari 2012 met sabbatical te gaan. Door eerst op 19 januari 2012 aan klaagster te doen laten weten dat zij er van uit ging dat klaagster geen gebruik meer van haar diensten wilde maken en haar toen nog steeds niet op de hoogte te brengen van haar kennelijk reeds aangevangen sabbatical, is verweerster tekort geschoten in de zorg die zij jegens klaagster diende te betrachten. Ook al stond haar beslissing om de zaak neer te leggen los van haar besluit om een sabbatical te nemen, dan nog lag het mede met het oog op de voortzetting van de lopende procedures op haar weg om zich in november / december 2011 met klaagster te verstaan omtrent haar beide beslissingen. Klaagster had zich dan een reëel beeld kunnen vormen omtrent hetgeen zij mogelijk nog van verweerster kon vragen of verwachten. Zij had weliswaar zelf ook de e-mail van verweerster van 6 oktober 2011 onbeantwoord gelaten, maar dat laat onverlet dat verweerster navraag had moeten doen. De klachtonderdelen e en f zijn dan ook gegrond.
4.8 Klachtonderdeel g is eveneens gegrond, dat volgt het oordeel omtrent de onderdelen e en f. Toen verweerster tot de conclusie was gekomen dat zij de zaak van klaagster niet verder kon vervolgen had zij het dossier van klaagster in november dan wel december 2011 voor overdracht gereed moeten maken.
Ad klachtonderdeel h)
4.9 Dat verweerster na 19 januari 2012 het contact met klaagster in eerste instantie aan haar kantoorgenoten heeft overgelaten valt op zichzelf wel te billijken gelet op haar sabbatical. Klachtonderdeel h is dan ook ongegrond.
Ad klachtonderdeel i)
4.10 Door deel te nemen aan de bespreking op 1 maart 2012 heeft klaagster zich voldoende constructief opgesteld bij de afwikkeling van klaagsters klachten. Gelet op haar sabbatical mocht zij de verdere afwikkeling van die klachten overlaten aan haar kantoorgenoten. Dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond.
Ten aanzien van de maatschap:
Ad klachtonderdeel a)
4.11 Er lag in november en december 2011 geen verantwoordelijkheid voor de leden van de maatschap om klaagster over het voorgenomen sabbatical van verweerster op de hoogte te stellen. Die verantwoordelijkheid lag geheel bij verweerster zelf.
Ad klachtonderdeel b)
4.12 Ook behoefden de leden van de maatschap niet bij klaagster te verifiëren of zij de e-mail van verweerster van 6 oktober 2011 had ontvangen, zij hadden daarin geen enkele verantwoordelijkheid. Die verantwoordelijkheid lag bij de advocaat die de zaak van klaagster behandelde, en dat was verweerster.
Ad klachtonderdeel c)
4.13 Toen tijdens afwezigheid van verweerster in verband met haar sabbatical in januari 2012 bleek, dat verweerster had nagelaten met klaagster afspraken te maken omtrent de overdracht van haar zaak, lag het op de weg van de – leden van de – maatschap om klaagster uit te nodigen voor een gesprek om te bezien wat er diende te gebeuren omtrent de verdere behartiging van klaagsters belangen. Door dat na laten hebben zij nagelaten te handelen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De maatschap heeft erkend dat zij daarover beter met klaagster hadden dienen te communiceren. Gelet op die erkenning ziet de raad af van oplegging van een maatregel ter zake.
4.14 Voor zover klaagster in haar brief van 10 januari 2013 aan de klachtopsomming van de deken klachten heeft toegevoegd laat de raad die als tardief buiten beschouwing. De aanvulling heeft immers geen deel uitgemaakt van de instructie door de deken.
5 MAATREGEL
5.1 Nu verweerster niet eerder tuchtrechtelijk is bestraft volstaat de raad met oplegging aan haar van na te noemen maatregel.
BESLISSING
De raad van discipline:
Ten aanzien van verweerster:
De klachtonderdelen e, f en g zijn gegrond in zoverre als hiervoor is overwogen. Voor het overige is de klacht ongegrond.
Aan verweerster wordt ter zake de gegrond bevonden onderdelen de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd.
Ten aanzien van de maatschap:
De klacht is ontvankelijk.
De onderdelen a en b zijn ongegrond; klachtonderdeel c is gegrond.
De raad ziet af van het opleggen van een maatregel aan de leden van de maatschap.
Aldus gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, mrs. A.T. Bolt, P.J.F.M. de Kerf, H.J.P. Robers en E.J. Verster, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 maart 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 11 maart 2013 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerster
- de maatschap
en per gewone post aan:
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement midden Nederland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.