Rechtspraak
Uitspraakdatum
03-06-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2013:YA4375
Zaaknummer
B207-2012
Inhoudsindicatie
Vordering buitengerechtelijke kosten afgewezen. Door te volstaan met een algemene betwisting van de stellingen van de wederpartij en niet expliciet te reageren op de betwisting van de buitengerechtelijke incassokosten heeft verweerster de belangen van klagers onvoldoende behartigd.
Inhoudsindicatie
Klacht gegrond. Enkele waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van 3 juni 2013
in de zaak B207-2012
naar aanleiding van de klacht van:
1. A
2. B
Klagers
tegen:
C
verweerster
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief aan de raad van 26 juli 2012 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement ZWB de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Ter zitting van 8 april 2013 zijn klagers en verweerster verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- De brief van de deken d.d. 19 november 2012 en de daarbij gevoegde stukken;
- De nagekomen brief van verweerster d.d. 21 maart 2013 met bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 De kantoorgenote van verweerster, mr. Y., heeft klagers vanaf 2009 bijgestaan in een pensioengeschil tussen klager sub 1 en het pensioenfonds X. In opdracht van klagers heeft mr. Y. de dagvaarding opgesteld, uitgebracht en aangebracht bij de rechtbank R, sector kanton.
2.2 In de dagvaarding is gevorderd voor recht te verklaren dat klager sub 1 recht heeft op een volledig nabestaandenpensioen, waarbij klaagster sub 2 begunstigde is, en is gevorderd om het pensioenfonds te veroordelen om dit pensioen aan klager toe te kennen. Voorts is in het petitum van de dagvaarding gevorderd:
“3. het pensioenfonds te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten op grond van rapport Voorwerk en rente, onder verbeurte van een dwangsom van € 2.000,-- voor elke dag dat het pensioenfonds in gebreke zal blijven […]”
Ter onderbouwing van deze vordering is in de dagvaarding onder punt 75 vermeld:
“De buitengerechtelijke kosten worden op grond van het Rapport Voorwerk II eveneens van het pensioenfonds gevorderd, nu er meerdere werkzaamheden zijn verricht dan louter ter instructie van de procedure.”
2.3 Voorts is in de dagvaarding gevorderd:
“4. en voorts het pensioenfonds te veroordelen tot volledige vergoeding van de door eiser noodzakelijk gemaakte kosten van juridische bijstand welke tot op dit moment een bedrag hebben belopen van € 10.353,-- inclusief BTW […];
5. met veroordeling van het pensioenfonds in de kosten van deze procedure.”
2.4 Op 8 december 2009 heeft het pensioenfonds een conclusie van antwoord ingediend, die mr. Y., voorzien van een eerste reactie, aan klagers heeft doorgestuurd. Op 10 december 2009 is mr. Y. met zwangerschapsverlof gegaan. Verweerster heeft de behandeling van de zaak toen overgenomen. De zaak was op de rol geplaatst van 5 januari 2010 voor het indienen van de conclusie van repliek. Verweerster heeft uitstel gevraagd en verkregen tot 2 februari 2010. Op 27 januari 2010 heeft verweerster de conclusie van repliek in concept aan klagers verzonden, die op 31 januari 2010 hebben gereageerd, waarna de definitieve conclusie op 1 februari 2010 is verzonden.
2.5 Vervolgens is mr. Y. op 5 april 2010 weer gestart met haar werkzaamheden. Op 16 maart 2010 heeft de kantonrechter een tussenvonnis gewezen, waarbij is bepaald dat op 22 april 2010 een comparitie van partijen moest plaatsvinden. Op 13 april 2010 heeft mr. Y. stukken aan de kantonrechter gestuurd, waarop zij tijdens de comparitie een beroep wilde doen. De comparitie werd verplaatst naar 4 juni 2010.
2.4 Op 3 september 2010 heeft de rechtbank R, sector kanton, klagers bij vonnis in het gelijk gesteld en zijn de vorderingen grotendeels toegewezen, doch voor wat betreft de buitengerechtelijke kosten heeft de kantonrechter geoordeeld dat deze moesten worden afgewezen:
“(2.6) X heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de door [klagers] gevorderde advocaatkosten en buitengerechtelijke incassokosten. [Klagers] hebben tegen dit verweer evenwel niets ingebracht.”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
1. ondanks herhaald verzoek eerst tien maanden na aanvang van de werkzaamheden een urenspecificatie heeft toegezonden;
2. tegen de wil van klagers onnodig uitstel heeft gevraagd voor het indienen van de conclusie van repliek op 9 december 2009;
3. klagers onvoldoende tijd heeft gegeven om adequaat op het concept voor de conclusie van repliek te reageren;
4. klagers op 15 maart 2010 ten onrechte heeft voorgehouden dat een eindvonnis zou worden gewezen;
5. niet heeft gereageerd op punt 53 van de conclusie van antwoord van de wederpartij;
6. niet heeft gereageerd op de punten 4 en 5 van het tussenvonnis van 16 maart 2010;
7. de procesgang heeft vertraagd om de terugkomst van zwangerschapsverlof van haar kantoorgenoot mr. Y af te kunnen wachten.
4 VERWEER
Klachtonderdeel 1
4.1 Verweerster is voor klagers opgetreden tijdens het verlof van mr. Y. in de periode van 10 december 2009 tot 5 april 2010. Klagers hebben twee declaraties ontvangen en daarover geklaagd. De eerste declaratie had betrekking op de kosten van de deurwaarder die later zijn gecrediteerd en de tweede declaratie had mede betrekking op de door mr. Y. verrichte werkzaamheden voor haar verlof. Verweerster heeft bij klagers aangegeven overleg te willen voeren met mr. Y. na haar verlof en klagers hadden daar destijds begrip voor.
Klachtonderdeel 2
4.2 Er is geen uitstel gevraagd op 9 december 2009. De conclusie zou genomen moeten worden op 5 januari 2010. Omdat het verweerster niet haalbaar leek het processtuk tijdig te kunnen produceren, heeft zij op 23 december 2009 contact opgenomen met klagers en met klagers besproken dat zij uitstel wilde vragen. Klagers waren daarmee akkoord.
Klachtonderdeel 3
4.3 Verweerster heeft de conclusie van repliek op 27 januari 2010 in concept aan klagers verzonden en heeft klagers verzocht om op vrijdag 29 januari 2010 te reageren, zodat het stuk voor 2 februari 2010 kon worden ingediend. Voorafgaand aan het verzenden van het concept is tussen verweerster en klagers veel overleg gevoerd over de inhoud van het processtuk zodat klagers daarvan ook al voor de ontvangst van het concept kennis droegen. Klagers hebben op 31 januari 2010 gereageerd en op 1 februari 2010 is het stuk ingediend.
Klachtonderdeel 4
4.4 Verweerster heeft inderdaad gezegd dat er sprake was van een eindvonnis, terwijl later bleek dat het ging om een tussenvonnis. Deze mededeling deed verweerster op basis van foutieve informatie van de griffier. Het zou in de stand waarin de procedure zich bevond ook niet bijzonder zijn indien het om een eindvonnis zou gaan, zodat de mededeling van de griffier ook geen vragen opriep. Uitgaande van de mededeling dat er sprake was van een eindvonnis, heeft verweerster klagers erop gewezen wat zij nog zouden kunnen ondernemen. Het spijt verweerster dat dit klagers de nodige inspanning en tijd heeft gekost, maar dat kan haar niet worden aangerekend. Overigens zijn de extra werkzaamheden niet in rekening gebracht.
Klachtonderdeel 5
4.5 In de dagvaarding was al aangegeven dat er buitengerechtelijke kosten werden gevorderd. Dat standpunt is in repliek herhaald en als ingelast beschouwd. Verweerster heeft in algemene zin alle stellingen van de wederpartij betwist. Er is niet meer expliciet op gereageerd.
Klachtonderdeel 6
4.6 Niet verweerster maar mr. Y. heeft klagers bijgestaan tijdens de comparitie.
Klachtonderdeel 7
4.7 Met instemming van klagers is uitstel gevraagd voor het indienen van de conclusie van repliek. Klagers hebben zelf nog aangegeven de comparitie bij voorkeur met mr. Y. bij te wonen, zodat niet valt in te zien dat het voor klagers nadelig was dat de comparitie pas in juni 2010 plaatsvond.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster. De raad overweegt dat de advocaat voor de wijze waarop hij de belangen van zijn cliënt heeft behartigd ten volle verantwoordelijk is. De tuchtrechter dient in dit opzicht te beoordelen of sprake is van enig handelen of nalaten van de advocaat in strijd met de zorg die de advocaat behoort te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen hij of zij behartigt of behoort te behartigen.
5.2 Uitgangspunt daarbij is dat een advocaat voor het –in overleg met zijn cliënt- te voeren beleid een ruime mate van vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt of adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.
5.3 De tuchtrechter toetst in volle omvang, maar hij zal bij zijn beoordeling rekening houden met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt, alsmede met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. Dat kan, bij voorbeeld, met zich meebrengen dat niet iedere misslag of verzuim aanstonds leidt tot een tuchtrechtelijk verwijt.
Klachtonderdeel 1
5.4 De raad overweegt dat van een herhaald verzoek om een urenspecificatie zijdens klagers niet is gebleken. Bovendien was tot 8 december 2009 een vaste prijsafspraak van toepassing, zodat klagers tot die datum geen belang hadden bij een urenspecificatie. De raad ziet in de handelwijze van verweerster geen aanleiding om haar een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel 2
5.5 Verweerster heeft onweersproken gesteld dat zij geen uitstel heeft gevraagd op 9 december 2009 en dat de zaak door de kantonrechter op de rol is geplaatst van 5 januari 2010 voor het indienen van de conclusie van repliek. Verweerster heeft voorts onweersproken gesteld dat zij op 23 december 2009 contact heeft opgenomen met klagers en dat klagers akkoord waren met het vragen van uitstel. De raad is derhalve van oordeel dat dit onderdeel van de klacht ongegrond is.
Klachtonderdeel 3
5.6 De raad is van oordeel dat klagers, nu de conclusie van repliek op 27 januari 2010 in concept aan hen is verzonden terwijl deze op 2 februari 2010 moest worden ingediend, relatief kort de tijd hebben gehad om op het concept voor de conclusie van repliek te reageren. Klagers hebben niet weersproken dat zij voorafgaand aan de totstandkoming van het concept veel overleg hebben gevoerd met verweerster over de inhoud ervan. Naar het oordeel van de raad was gezien deze omstandigheid de aan klagers gegunde tijd dan ook niet zodanig kort dat verweerster daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Klachtonderdeel 4
5.7 Uit de aan de raad overlegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerster klagers op 15 maart 2010 inderdaad ten onrechte heeft voorgehouden dat een eindvonnis zou worden gewezen. Daarvan kan verweerster naar het oordeel van de raad echter geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt, nu vast staat dat deze foutieve mededeling afkomstig was van de griffie, op wiens mededelingen verweerster mocht vertrouwen. Derhalve is dit onderdeel van de klacht ongegrond.
Klachtonderdeel 5
5.8 Verweerster heeft gesteld dat zij in algemene zin alle stellingen van de wederpartij heeft betwist en dat zij niet meer expliciet heeft gereageerd op de betwisting van de buitengerechtelijke kosten. Door te volstaan met een algemene betwisting van de stellingen van de wederpartij heeft verweerster naar het oordeel van de raad de belangen van klagers onvoldoende behartigd. Immers, verweerster wist dan wel behoorde te weten dat een dergelijke algemene betwisting door de rechter als een onvoldoende specifiek verweer wordt beschouwd. Uit rechtsoverweging 2.6 van het vonnis van de kantonrechter blijkt dat verweerster een misslag heeft gemaakt door in haar conclusie van repliek niet meer in te gaan op de vordering buitengerechtelijke incassokosten. De raad is dan ook van oordeel dat dit onderdeel van de klacht gegrond is.
Klachtonderdeel 6
5.9 Nu niet verweerster maar mr. Y. klagers heeft bijgestaan tijdens de comparitie kan verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van de wijze van procederen tijdens de comparitie. Dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.
Klachtonderdeel 7
5.10 Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerster eenmaal om uitstel heeft verzocht, te weten voor het indienen van de conclusie van repliek. Zoals overwogen onder 5.5 is de raad van oordeel dat verweerster daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Naar het oordeel van de raad zijn klagers er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat verweerster op andere wijzen de procesgang moedwillig heeft vertraagd. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
5.11 De raad komt de slotsom dat de klachtonderdelen 1, 2, 3, 4, 6, en 7 ongegrond zijn en dat klachtonderdeel 5 gegrond is.
6 MAATREGEL
6.1 In aanmerking genomen dat verweerster nog niet eerder in aanraking is gekomen met de tuchtrechter is de raad van oordeel dat kan worden volstaan met een waarschuwing.
BESLISSING
De raad van discipline:
1. verklaart klachtonderdeel 5 gegrond en legt ter zake aan verweerster op een enkele waarschuwing;
2. verklaart de klachtonderdelen 1, 2, 3, 4, 6 en 7 ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J.K.B. van Daalen, voorzitter, mrs. J.C. van den Dries, E.J.P.J.M. Kneepkens, J.J.M. Goumans, J.F.E. Kikken, leden, bijgestaan door mr. Th.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 juni 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 4 juni 2013
per aangetekende brief verzonden aan:
- klagers
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement ZWB
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- verweerster
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
en, voor zover de klacht ongegrond is verklaard, tevens door:
- klagers
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement in het arrondissement
ZWB
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl