Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-10-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2013:108

Zaaknummer

13-71

Inhoudsindicatie

Verzetszaak over de kwaliteit van een bepaling in een echtscheidingsconvenant uit 1992. Het moet klager in september 2009 duidelijk zijn geweest dat zijn veronderstelling over de inhoud van de bepaling onjuist was. De klacht is in april 2012 ingediend. Verweerder kan niet meer beschikken over het dossier uit 1992 en de beslissing van de voorzitter dat de klacht kennelijk niet ontvankelijk is vanwege het grote verloop van tijd wordt door de raad bekrachtigd.

Uitspraak

Beslissing van 28 oktober 2013

in de zaak 13-71

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 18 april 2013 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 18 maart 2013, door de raad ontvangen op 19 maart 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 18 april 2013 heeft de voorzitter van de raad de klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 18 april 2013 is verzonden aan klager.

1.3 Bij brief van 22 april 2013 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 2 september 2013 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 22 april 2013.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2 Verweerder heeft in de periode vanaf 1990 tot eind 1992 opgetreden voor klager in een echtscheidingsprocedure. Op 16 juli 1992 hebben klager en zijn toenmalige echtgenote een convenant ondertekend, waarin de gevolgen van de echtscheiding werden geregeld. In artikel 4 en 5 van het convenant is opgenomen welke alimentatie klager zou gaan betalen aan zijn ex-echtgenote en hun kinderen. In artikel 6 van het convenant staat: “De alimentatieregelingen, vermeld in de artikelen 4 en 5 kunnen niet bij rechterlijke uitspraak worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden, behoudens voor zover zich een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden voordoet, dat partijen of één van beide partijen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mag/mogen worden gehouden met dien verstande dat een wijziging van het inkomen van de vrouw nimmer een dergelijke wijzigingsgrond zal opleveren”.

2.3 Op 1 januari 2010 heeft klager de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Hij heeft zich in november 2009 bij verzoekschrift tot de rechtbank gewend met het verzoek om hem van de alimentatieverplichting voor zijn ex-echtgenote te ontslaan. Dat verzoek is toegewezen bij beschikking van 19 juli 2010 en in hoger beroep heeft het hof op 19 juli 2011 de beslissing van de rechtbank tot beëindiging van de alimentatieverplichting van klager met ingang van 1 januari 2010 bekrachtigd.

2.4 Klager heeft advocaatkosten gemaakt in het kader van de in 2010 en 2011 gevoerde procedures.

2.5 Bij brief van 24 mei 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) Verweerder klager niet voldoende deskundig en bekwaam heeft bijgestaan in het bijzonder door:

1. klager onvoldoende en onjuist te informeren over zijn verplichting tot betalen van partneralimentatie ná het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, waardoor klager jaren in de veronderstelling verkeerde dat zijn verplichting tot betaling van alimentatie zou eindigen bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd en

2. klager ook tijdens het onderzoek door de deken slecht te informeren door onduidelijkheid te laten bestaan over de vraag of het dossier al dan niet was vernietigd zodat geen antwoord werd gekregen op de vraag welke gegevens nog voorhanden waren,

b) Verweerder klager schade heeft berokkend, omdat hij na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd een procedure tegen zijn ex-echtgenote heeft moeten voeren met alle kosten van dien, waaronder de kosten van bijstand door een advocaat. Doordat klager niet goed/volledig geïnformeerd was, werd hem tevens de mogelijkheid “onthouden” om andere passende afspraken te laten vastleggen in het convenant.

De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager meent dat hij wel ontvankelijk is in zijn klacht, omdat hij verweerder op 10 maart 2010 een brief heeft gestuurd waarin hij hem verantwoordelijk stelde voor de procedure die hij moest volgen vanwege het ondeugdelijke convenant. Klager stelt dat hij verweerder op regelmatige tijdstippen een overzicht van de gemaakte kosten heeft gestuurd. Hij is na een gang naar de Geschillencommissie bij de deken terecht gekomen. Klager meent verder dat de voorzitter ten onrechte heeft verwezen naar een overweging uit de beslissing van de rechtbank, terwijl hij klaagt over het convenant uit 1992. Ten slotte meent klager dat het dossier niet nodig is om vast te stellen dat het convenant dat destijds op advies van verweerder is opgesteld ondeugdelijk is, vanwege het feit dat hij na zijn pensionering meer alimentatie moest gaan betalen.

4 VERWEER

4.1 Verweerder stelt in de eerste plaats dat hij niet beschikt over het dossier van klager waardoor hij zich niet meer kan herinneren op basis van welke bedoelingen het convenant destijds tot stand is gekomen en wat hij in dat kader aan klager heeft medegedeeld. In zijn algemeenheid stelt verweerder nog dat als het de bedoeling van partijen was geweest om de verplichting tot betalen van alimentatie op het moment van de pensioengerechtigde leeftijd te laten eindigen dat in het convenant zou moeten zijn opgenomen. Van die bedoeling is niet gebleken in de procedures tot nihilstelling van de alimentatie bij de rechtbank en het hof in 2010/2011.

5 BEOORDELING

5.1 Klachtonderdeel a(1)

Klager heeft aangevoerd dat hij verweerder al in maart 2010 heeft bericht dat hij hem aansprakelijk hield voor kosten, derhalve een half jaar na september 2009, het moment waarop het klager volgens de voorzitter duidelijk moet zijn geweest dat zijn veronderstelling over het eindigen van de alimentatieverplichting bij de pensioengerechtigde leeftijd onjuist was. Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel kan volgens de raad in het midden worden gelaten of de periode die is verstreken tussen september 2009 en april 2012 onredelijk lang is geweest, nu de verstreken termijn vanaf het afsluiten van het convenant in 1992 en het niet meer kunnen beschikken over een dossier verweerder zo in zijn verweer belemmert dat de klacht hoe dan ook niet-ontvankelijk zou zijn geweest. Dat de voorzitter in zijn beslissing verwijst naar de beschikkingen van de rechtbank en het hof, komt voort uit stellingen van klager en kan niet leiden tot het oordeel dat de voorzitter op onjuiste gronden heeft beslist. De raad concludeert derhalve dat de voorzitter terecht heeft geoordeeld dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is vanwege het grote verloop van tijd.

5.2 Klachtonderdeel a(2)

Met de voorzitter is de raad van oordeel dat niet feitelijk is komen vast te staan dat verweerder (in de voorzittersbeslissing d.d. 18 april 2013 staat in de eerste regel van 4.6 abusievelijk “klager”) de deken onjuist of onvolledig heeft geïnformeerd. Met het oordeel dat verweerder op dit punt geen verwijt valt te maken heeft de voorzitter acht geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft dit klachtonderdeel derhalve terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

5.3 Klachtonderdeel b)

Tegen het deel van de beslissing van de voorzitter dat ziet op dit klachtonderdeel heeft verweerder geen verzetsgrond aangevoerd. Het oordeel van de voorzitter ten aanzien van dit klachtonderdeel komt de raad niet onredelijk voor.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

Verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. E. Bige, P.J.F.M. de Kerf, R.P.F. van der Mark en E.J. Verster, leden, bijgestaan door mr. S. Le Noble als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 oktober 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 28 oktober 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

en per gewone post aan:

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep worden ingesteld.