Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-11-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2013:163

Zaaknummer

R. 4369/13.276

Inhoudsindicatie

Klacht cliënt in familiezaak.

Inhoudsindicatie

Verweerster heeft gemotiveerd betwist dat zij ter zitting de belangen van klaagster niet naar behoren zou hebben behartigd. Wat betreft het onder druk zetten heeft verweerster uitdrukkelijk betwist zoiets te hebben gedaan. Wel heeft zij er bij klaagster op aangedrongen mee te werken aan mediation. Nog daargelaten dat klaagster door hiermee in te stemmen geen enkel recht prijs gaf, is het beproeven van mediation geenszins ongebruikelijk in een familierechtelijk dispuut en in veel gevallen is het zelfs zonder meer aan te bevelen. Er is geen reden om aan te nemen dat het hiertoe strekkende advies van verweerster in dit geval strijdig was met het belang van klaagster.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Op basis van de tegenstrijdige verklaringen kan niet worden vastgesteld dat verweerster onvoldoende voortvarend te werk is gegaan. Ook uit de stukken kan de juistheid van dit verwijt niet worden afgeleid. Voor zover dit klachtonderdeel ziet op het verwijt dat verweerster heeft nagelaten stukken te overleggen, volgt uit het klachtdossier dat verweerster na het mislukken van het mediationtraject de rechtbank om een nadere termijn heeft verzocht om stukken in te dienen. De beschikking van de rechtbank is gegeven, voordat op dit verzoek is gereageerd. Ook de wederpartij is niet in de gelegenheid gesteld nadere stukken in te dienen. Deze gang van zaken kan verweerster (tuchtrechtelijk) niet worden verweten.  De onduidelijkheid die heeft gespeeld over het al dan niet bestaan van een mogelijkheid ook na het mislukken van de mediation nog stukken in het geding te brengen, kan niet voor rekening van verweerster worden gebracht.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klachtonderdelen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 16 oktober 2013, door de raad ontvangen op 17 oktober 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Klaagster heeft zich in januari 2010 tot verweerster gewend met het verzoek bij de rechtbank een procedure aanhangig te maken strekkende tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de dochter van klaagster.

1.2 In december 2010 heeft verweerster het verzoekschrift ingediend bij de rechtbank ’s-Gravenhage.

1.3 Op 28 juni 2011 heeft de mondelinge behandeling ter zitting plaatsgevonden.

1.4 Bij beschikking van 19 juli 2011 zijn partijen verwezen naar een mediator om te trachten hun geschil door middel van mediation tot een oplossing te brengen.

1.5 Bij faxbrief van 10 januari 2012 heeft (de advocaat van) de man de rechtbank bericht dat de mediation tussen partijen is mislukt.

1.6 Bij faxbrief van 13 januari 2012 heeft (de kantoorgenote van) verweerster de rechtbank verzocht om een nadere termijn voor het overleggen van stukken.

1.7 Bij beschikking van 31 januari 2012 van de rechtbank ‘s-Gravenhage zijn de verzoeken van klaagster afgewezen.

1.8 Bij brief van 7 februari 2012 heeft de rechtbank verweerster laten weten dat een eerdere aanhouding in de zaak slechts was verleend in afwachting van de resultaten van het mediationtraject en dat de rechtbank beide partijen niet meer – zoals verzocht – in de gelegenheid heeft gesteld nadere stukken in te dienen.

1.9 Bij e-mail bericht van 5 april 2013 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerster bij de deken.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerster dat zij:

a. tekort is geschoten in haar zorgplicht jegens klaagster door de zaak niet voortvarend aan te pakken, haar niet nader behoren te informeren over de mogelijkheden en de stand van zaken en (opzettelijk) na te laten stukken in te dienen bij de rechtbank;

b. heeft nagelaten klaagster (moreel) bij te staan ten tijde van de mondelinge behandeling ter zitting en haar ter plaatse zelfs onder druk te zetten om af te zien van haar vordering;

c. heeft geweigerd te kijken naar een herberekening partneralimentatie en het vragen van kinderalimentatie.

 

3. BEOORDELING

3.1 Voorop dient te staan dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerster zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

3.2 Verweerster heeft gesteld dat zij tot juni 2011 heeft getracht in onderling overleg voor klaagster een oplossing te bereiken. Voorts heeft verweerster gesteld dat klaagster pas na meerdere verzoeken heeft gereageerd op het concept verzoekschrift, hetgeen tot de nodige vertraging heeft geleid. Op basis van de tegenstrijdige verklaringen kan niet worden vastgesteld dat verweerster onvoldoende voortvarend te werk is gegaan. Ook uit de stukken kan de juistheid van dit verwijt niet worden afgeleid. Voor zover dit klachtonderdeel ziet op het verwijt dat verweerster heeft nagelaten stukken te overleggen, volgt uit het klachtdossier dat verweerster na het mislukken van het mediationtraject bij faxbrief van 13 januari 2012 de rechtbank om een nadere termijn heeft verzocht om stukken in te dienen. De beschikking van de rechtbank is gegeven, voordat op dit verzoek is gereageerd. Ook de wederpartij is niet in de gelegenheid gesteld nadere stukken in te dienen. Deze gang van zaken kan verweerster (tuchtrechtelijk) niet worden verweten. Overigens volgt uit de stukken dat verweerster in een eerder stadium van de procedure wel stukken namens klaagster heeft overgelegd. Ook valt hieruit af te leiden dat verweerster, respectievelijk haar kantoorgenoten, klaagster steeds adequaat hebben geïnformeerd. De onduidelijkheid die heeft gespeeld over het al dan niet bestaan van een mogelijkheid ook na het mislukken van de mediation nog stukken in het geding te brengen, kan niet voor rekening van verweerster worden gebracht.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

3.3 Verweerster heeft gesteld dat de rechter, in strijd met het verzoek, uitging van een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie in plaats van vaststelling van de kinderalimentatie en dat derhalve sprake was van een vervelende sfeer. Verweerster heeft echter gemotiveerd betwist dat zij ter zitting de belangen van klaagster niet naar behoren zou hebben behartigd. Wat betreft het onder druk zetten heeft verweerster uitdrukkelijk betwist zoiets te hebben gedaan. Wel heeft zij er bij klaagster op aangedrongen mee te werken aan mediation. Nog daargelaten dat klaagster door hiermee in te stemmen geen enkel recht prijs gaf, is het beproeven van mediation geenszins ongebruikelijk in een familierechtelijk dispuut en in veel gevallen is het zelfs zonder meer aan te bevelen. Er is geen reden om aan te nemen dat het hiertoe strekkende advies van verweerster in dit geval strijdig was met het belang van klaagster.

 Hierom, en wegens het ontbreken van verdere concrete onderbouwing kan de juistheid van dit klachtonderdeel evenmin worden vastgesteld.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

3.4 Bij brief van 30 november 2010 heeft verweerster klaagster geïnformeerd dat zij geen mogelijkheid zag de partneralimentatie verlaagd te krijgen. In die brief heeft verweerster voorgesteld het verzoekschrift in te dienen zoals aan klaagster was voorgelegd. Klaagster heeft hiermede ingestemd. Indien klaagster het niet eens was met het advies van verweerster, had zij er voor kunnen kiezen zich te wenden tot een opvolgend advocaat. Klaagster heeft dit niet gedaan. Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat het advies van verweerster aan klaagster onjuist is geweest.

3.5 Voor zover klaagster verweerster verwijt dat de klachtafhandeling door haar kantoor onder de maat is, is de voorzitter van oordeel dat deze tuchtprocedure zich niet voor een beoordeling van een dergelijke klacht leent. Overigens volgt uit de stukken dat klaagster zelf heeft besloten niet op de uitnodiging van het kantoor van verweerster voor een gesprek is ingegaan. De juistheid van de stelling van klaagster dat er geen moment is aan te wijzen waarop blijkt dat verweerster en haar kantoor met klaagster in gesprek wilden over klaagsters klacht is dan ook niet komen vast te staan.

  De gedragingen van verweerster zijn, gemeten naar genoemde maatstaf, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

3.6 Gelet op het vorenstaande dienen de klachtonderdelen a tot en met c kennelijk ongegrond te worden verklaard.

 

4 BESLISSING

Wijst de klachtonderdelen a tot en met c als kennelijk ongegrond af.

 

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 13 november 2013.

griffier                                                                         voorzitter

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 14 november 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kan klaagster en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.